Wanneer is sprake van (on)toelaatbare druk tijdens de onderhandelingen voor procesafspraken?

Rechtbank Den Haag 24 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:755

Het Openbaar Ministerie heeft de verdachte in de onderhandelingen over procesafspraken onder ontoelaatbare druk gezet om voorgestelde afspraken te accepteren en afstand te doen van zijn verdedigingsrechten. Dit terwijl de verdachte kwetsbaar is. De druk bestond uit het uitbrengen van een tweede dagvaarding ter zake van witwassen en een strafeis gelijk aan de in de onderhandelingen voorgestelde straf plus een derde daarvan als de voorgestelde afspraken niet door de verdachte zouden worden geaccepteerd. Na het afbreken van de onderhandelingen heeft het Openbaar Ministerie inderdaad een tweede dagvaarding uitgebracht. Als gevolg daarvan valt de strafeis van het Openbaar Ministerie netto hoger uit dan de tijdens de onderhandelingen voorgestelde straf plus een derde daarvan. Volgens de raadsman is dit daarmee een disproportioneel zwaardere straf.

Achtergrond

De verdachte wordt beschuldigd van betrokkenheid bij grootschalige cocaïnesmokkel, het witwassen van meer dan 4,7 miljoen euro en het illegaal bezit van vuurwapens. De feiten vonden plaats in 2021 en 2024. De verdachte was koerier binnen een criminele organisatie en is momenteel gedetineerd.

De tenlastelegging

Dagvaarding I

  • Het vervoeren, afleveren en aanwezig hebben van 225 kilogram cocaïne.

  • Het illegaal voorhanden hebben van twee pistolen (CZ P-09 en Beretta Mod 70) met bijbehorende munitie.

Dagvaarding II

  • Het witwassen van een geldbedrag van 4.753.660 euro.

Procesafspraken

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ten aanzien van de tweede dagvaarding in de vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat een passende strafkorting zal moeten volgen.

Het Openbaar Ministerie heeft de verdachte in de onderhandelingen over procesafspraken onder ontoelaatbare druk gezet om voorgestelde afspraken te accepteren en afstand te doen van zijn verdedigingsrechten. Dit terwijl de verdachte kwetsbaar is. De druk bestond uit het uitbrengen van een tweede dagvaarding ter zake van witwassen en een strafeis gelijk aan de in de onderhandelingen voorgestelde straf plus een derde daarvan als de voorgestelde afspraken niet door de verdachte zouden worden geaccepteerd.

Na het afbreken van de onderhandelingen heeft het Openbaar Ministerie inderdaad een tweede dagvaarding uitgebracht. Als gevolg daarvan valt de strafeis van het Openbaar Ministerie netto hoger uit dan de tijdens de onderhandelingen voorgestelde straf plus een derde daarvan. Volgens de raadsman is dit daarmee een disproportioneel zwaardere straf. Ten slotte heeft het Openbaar Ministerie aan de verdachte een spreekverbod opgelegd met de voormalig advocaat van de verdachte over de inhoud van de voorgestelde procesafspraken. De rechtbank wordt hierdoor belet om haar wettelijke controlerende taak uit te voeren.

De verdachte is dan ook in zijn verdediging geschaad en heeft nadeel geleden, aldus de raadsman. Het voorgaande resulteert in een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder op het fair play-beginsel. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie gehandeld in strijd met de artikelen 3, 6 en 8 EVRM. De raadsman meent dat al met al sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhandelingen over procesafspraken rechtmatig en transparant waren. Tijdens de onderhandelingen is de verdachte inderdaad duidelijk gemaakt dat hij ook voor witwassen zou worden vervolgd als het niet tot procesafspraken zou komen. Ook is de verdachte duidelijk gemaakt dat, bij totstandkoming van een procesafspraak, de strafkorting maximaal een derde zou bedragen. Dat, na het afbreken van onderhandelingen, op zitting een andere straf wordt geëist dan in de onderhandelingen besproken, is inherent aan het idee van procesafspraken. Daarnaast vinden onderhandelingen over procesafspraken plaats in vertrouwelijkheid.

Ten slotte merkt de officier van justitie op dat de raadsman zelf niet betrokken is geweest bij de onderhandelingen over procesafspraken voor deze verdachte.

Het oordeel van de rechtbank

De standpunten van de verdediging over de onrechtmatigheid van de tweede dagvaarding, disproportioneel hoge strafeis en een mogelijk spreekverbod zijn niet concreet onderbouwd en verder door de officieren van justitie gemotiveerd betwist. In de kern stoelt het pleidooi van de verdediging op de essentie van onderhandelen, waarbij het aankomt op een afweging tussen geven en nemen en een inschatting van de bijbehorende kansen en risico’s. Er zijn geen feitelijke aanwijzingen gesteld of gebleken waaruit kan volgen dat het Openbaar Ministerie strafvorderlijk onrechtmatig heeft gehandeld. Alleen al daarom kan niet worden aangenomen dat in het kader van de onderhandelingen aan de zijde van het Openbaar Ministerie sprake is geweest van een zodanige ernstige schending van de beginselen van de goede procesorde dat dit de sanctie van niet-ontvankelijkheid zou kunnen rechtvaardigen. Er zijn dan ook geen gronden om tot niet-ontvankelijkheid te komen. Voor een strafkorting bij een bewezenverklaring van de feiten ziet de rechtbank bij gebreke aan feitelijke aanknopingspunten voor de juistheid van het standpunt van de verdediging evenmin aanleiding. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdachte in de onderhandelingen over procesafspraken is bijgestaan door een raadsvrouw. Het stond de verdachte vrij om de onderhandelingen af te breken, en aldus zeker te stellen dat de rechtbank zonder procesafspraken in de vorm van een gezamenlijk afdoeningsvoorstel op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting beslist over de in de artikelen 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten. De verdachte heeft van die vrijheid gebruik gemaakt.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^