Feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet meewerken aan controles van de Belastingdienst en niet (volledig) verstrekken administratie

Gerechtshof Amsterdam 24 december 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3663

De verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van twee besloten vennootschappen, B.V. 1 en 2. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat deze vennootschappen gedurende anderhalf jaar hun wettelijke verplichtingen niet zijn nagekomen door opzettelijk niet mee te werken aan controles en het niet volledig verstrekken van administratie. De verdachte wordt verweten dat hij hieraan feitelijk leiding heeft gegeven, met als gevolg dat de fiscus niet in staat was om een correcte belastingheffing vast te stellen.

De rechtbank Amsterdam heeft op 5 februari 2021 de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur. Zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie gingen in hoger beroep. Het hof behandelt de zaak opnieuw en beoordeelt zowel de bewezenverklaring als de strafmaat.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een aanzienlijk zwaardere straf gevorderd. Volgens het Openbaar Ministerie rechtvaardigt de ernst van de feiten een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte een beroepsverbod van vijf jaar wordt opgelegd, waardoor hij geen werkzaamheden meer mag verrichten als administrateur, boekhouder of financieel adviseur.

Volgens het Openbaar Ministerie is de verdachte bewust en herhaaldelijk tekortgeschoten in zijn wettelijke verplichtingen en heeft hij de Belastingdienst structureel tegengewerkt. Hierdoor is een benadelingsbedrag van meer dan €170.000 ontstaan. Dit bedrag is gebaseerd op naheffingsaanslagen die aan de rechtspersonen zijn opgelegd.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke taakstraf of een geldboete. De verdachte zou niet de intentie hebben gehad om de Belastingdienst tegen te werken en de ontstane situatie zou mede te wijten zijn aan administratieve misverstanden.

Daarnaast heeft de verdediging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is in de fase van het hoger beroep ernstig ziek geworden en is gediagnosticeerd met longkanker, stadium 4, met uitzaaiingen in de hersenen en milt. Hij ondergaat palliatieve behandelingen en zijn levensverwachting is onzeker. De verdediging heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het leven van de verdachte ernstig zou ontwrichten en dat zijn ziekte een belangrijke factor moet zijn in de straftoemeting.

Oordeel van het hof

Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat hij gedurende langere tijd de Belastingdienst heeft gefrustreerd door niet de volledige administratie van zijn vennootschappen te overleggen. Hierdoor kon de fiscus zijn controlerende taak niet naar behoren uitoefenen, wat in strijd is met de inlichtingenplicht zoals vastgelegd in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Het hof neemt de verdachte dit ernstig kwalijk. Hij is veelvuldig in de gelegenheid gesteld om de benodigde documenten te overleggen, maar heeft dat bewust nagelaten. Bovendien heeft hij tot op heden geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en lijkt hij het kwalijke van zijn gedragingen niet in te zien.

In tegenstelling tot de rechtbank acht het hof een benadelingsbedrag van ruim €170.000 bewezen, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de nadeelberekening van 6 juli 2022. Volgens de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt bij een dergelijk bedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden als uitgangspunt genomen.

Desondanks ziet het hof aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit besluit is gebaseerd op de ernstige ziekte van de verdachte. Hij ondergaat immuuntherapie en de exacte duur van zijn levensverwachting is onzeker. Tegelijkertijd blijkt dat hij ondanks zijn ziekte nog veertig uur per week werkt en daarnaast als jeugdtrainer actief is bij een voetbalclub.

Strafoplegging

Het hof acht een gevangenisstraf in beginsel passend, maar neemt de ziekte van de verdachte als strafverlagende factor mee. Het legt daarom een taakstraf van 240 uur op, gecombineerd met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.

Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk om de ernst van de feiten te benadrukken en de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De vordering van de advocaat-generaal tot het opleggen van een beroepsverbod wordt afgewezen, omdat de bewezen verklaarde feiten niet direct voortvloeiden uit de beroepsuitoefening van de verdachte.

Het hof constateert dat de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Het hoger beroep is ingesteld in februari 2021 en het hof doet pas uitspraak op 24 december 2024. Dit betekent dat de termijn met ruim één jaar en tien maanden is overschreden.

Normaal gesproken zou een dergelijke overschrijding kunnen leiden tot strafvermindering, maar het hof acht dit in dit geval niet gerechtvaardigd. De vertraging is grotendeels te wijten aan de verdachte zelf, die herhaaldelijk om uitstel heeft verzocht. Daarom wordt geen strafvermindering toegepast.

Het hof veroordeelt de verdachte tot:

  • Een taakstraf van 240 uur, bij niet-naleving te vervangen door 120 dagen hechtenis.

  • Een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.

Het eerdere vonnis wordt voor het overige bevestigd.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^