Medeplegen oplichting van factoringbedrijven: HR over verhoorbijstand en gebruik van getuigenverklaring zonder ondervragingsmogelijkheid

Hoge Raad 4 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:181

De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting van een factoringbedrijf. Samen met zijn medeverdachten heeft hij een factoringovereenkomst gesloten, waarbij nepfacturen zijn verkocht aan het bedrijf. Het ging om facturen van een onderneming genaamd E B.V. gericht aan bedrijven C B.V. en D, waarbij geen daadwerkelijke goederenlevering had plaatsgevonden. Het factoringbedrijf heeft hierdoor betalingen verricht ter hoogte van €121.192.

De rol van de verdachte bestond uit het actief deelnemen aan een groepsapp waarin werd overlegd over de frauduleuze handelingen en het aanleveren van valse documenten die door een medeverdachte werden gebruikt om het factoringbedrijf te misleiden. De verdachte en zijn medeverdachten communiceerden via deze groepsapp over onder andere wachtwoorden van e-mailaccounts en het opstellen van de facturen.

Middelen

Gebruik van verklaring zonder verhoorbijstand

De verdediging betoogt dat het hof ten onrechte een verklaring van de verdachte heeft gebruikt die hij in een eerdere strafzaak bij de politie heeft afgelegd zonder dat hij werd bijgestaan door een raadsman. Volgens de verdediging is dit in strijd met artikel 6 EVRM en had de verklaring niet tot het bewijs mogen worden gerekend.

Gebruik van getuigenverklaring zonder ondervragingsmogelijkheid

De verdediging stelt dat het hof ten onrechte verklaringen van een medeverdachte als bewijs heeft gebruikt, omdat de verdediging geen effectieve mogelijkheid heeft gehad om hem te ondervragen. De getuige heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen, waardoor de verdediging hem geen vragen kon stellen. Volgens de verdediging is hierdoor het recht op een eerlijk proces geschonden.

Beoordeling Hoge Raad

Gebruik van verklaring zonder verhoorbijstand

De Hoge Raad herhaalt de overwegingen uit het arrest van 17 december 2019 (HR 2019:1985), waarin is bepaald dat een verdachte recht heeft op verhoorbijstand, tenzij er dwingende redenen zijn om dat recht te beperken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deze verklaring heeft afgelegd zonder bijstand van een raadsman, terwijl hij geen afstand had gedaan van zijn recht op verhoorbijstand en er geen dwingende reden was om dat recht te beperken.

Het hof heeft vervolgens beoordeeld of het gebruik van deze verklaring alsnog verenigbaar is met het recht op een eerlijk proces. Daarbij heeft het hof onder andere in aanmerking genomen dat:

  • de verklaring slechts beperkte waarde had (namelijk de vermelding van een telefoonnummer),

  • de verdachte voorafgaand aan het verhoor contact had gehad met een raadsman,

  • er geen aanwijzingen waren dat de verdachte op dat moment in een kwetsbare positie verkeerde,

  • de verklaring werd ondersteund door ander bewijs.

Op basis hiervan heeft het hof geoordeeld dat het gebruik van de verklaring niet in strijd is met artikel 6 EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk is.

Gebruik van getuigenverklaring zonder ondervragingsmogelijkheid

De Hoge Raad herhaalt de uitgangspunten uit de arresten HR 2021:576 en HR 2021:1418 met betrekking tot het gebruik van verklaringen van getuigen die niet door de verdediging zijn ondervraagd. De rechter moet beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Daarbij spelen de volgende factoren een rol:

  • de reden waarom de verdediging de getuige niet heeft kunnen ondervragen,

  • het gewicht van de verklaring in de bewijsvoering,

  • de aanwezigheid van compenserende factoren die het gebrek aan ondervraging kunnen opvangen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging geen effectieve mogelijkheid had om de getuige te ondervragen, omdat hij zich op zijn verschoningsrecht beriep. Dit vormde een geldige reden voor het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate steunde op de verklaringen van deze getuige. Het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte was mede gebaseerd op:

  • verklaringen van een andere medeverdachte,

  • WhatsApp-berichten waarin verdachte actief deelnam aan gesprekken over de oplichting,

  • een tekstbericht waarin werd vermeld dat verdachte verantwoordelijk was voor het opstellen van de frauduleuze facturen.

Het hof heeft bovendien vastgesteld dat deze andere bewijsmiddelen de verklaring van de getuige ondersteunen, waardoor de betrouwbaarheid van de verklaring werd gewaarborgd.

Op basis hiervan heeft het hof geoordeeld dat het proces als geheel eerlijk is verlopen, ook zonder aanvullende compenserende factoren. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk is.

Beslissing

  • het beroep wordt verworpen.

  • de redelijke termijn is echter overschreden, waardoor de opgelegde gevangenisstraf van zeven maanden wordt verminderd naar zes maanden en één week.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^