OM niet-ontvankelijk in vervolging gebruikmaken van (ver)vals(t)e geschriften) n.a.v. boekenonderzoek dat door de Belastingdienst bij de verdachte rechtspersoon is ingesteld
/Rechtbank Rotterdam 28 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:13762
De zaak draait om vermeende valsheid in geschrift in de bedrijfsadministratie van de verdachte rechtspersoon. De Belastingdienst heeft tijdens een boekenonderzoek vervalste bankafschriften en inkoopfacturen aangetroffen in de administratie van het bedrijf. Deze documenten zouden zijn gebruikt om loonbetalingen te verhullen en belasting te ontduiken. Op basis van deze bevindingen is een strafrechtelijk onderzoek gestart.
Tenlastelegging
De verdachte rechtspersoon wordt beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van een vervalste bedrijfsadministratie in de periode van 12 juni 2017 tot en met 31 maart 2019. Deze administratie bevat valse bankafschriften en inkoopfacturen, waarop transacties waren vermeld die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden.
Volgens het Openbaar Ministerie zijn op de bankafschriften werkelijke bankmutaties verwijderd of vervangen door fictieve betalingen. Daarnaast waren op de inkoopfacturen bedragen vermeld die de schijn wekten van legitieme transacties tussen de verdachte rechtspersoon en verschillende leveranciers. In werkelijkheid zouden deze transacties nooit hebben plaatsgevonden. De valsheid in geschrift zou zijn gepleegd met als doel een deel van de loonbetalingen zwart uit te keren en belasting te ontduiken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en eist een geldboete van € 193.310,13. Volgens de officier van justitie is het valselijk opmaken en gebruiken van de vervalste documenten niet per definitie een belastingdelict. De administratie zou mogelijk ook zijn gemanipuleerd voor andere criminele doeleinden, zoals witwassen van inkomsten uit illegale activiteiten.
Om deze reden stelt de officier van justitie dat het Openbaar Ministerie bevoegd is om de verdachte rechtspersoon te vervolgen op grond van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dat betrekking heeft op valsheid in geschrift. De vervolgingsuitsluitingsgrond uit de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) zou volgens de officier niet van toepassing zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte rechtspersoon voert aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Zij stelt dat de tenlastegelegde feiten onder artikel 68, eerste lid, van de AWR vallen. Dit artikel heeft betrekking op het opzettelijk verstrekken van valse of vervalste boeken en bescheiden aan de Belastingdienst.
Volgens artikel 69, vierde lid, AWR is strafvervolging op basis van artikel 225, tweede lid, Sr uitgesloten wanneer de gedraging ook onder een belastingbepaling valt. De verdediging betoogt dat de vervalste bankafschriften en facturen specifiek zijn gebruikt om belasting te ontduiken. Daarom had het Openbaar Ministerie de verdachte rechtspersoon op basis van de AWR moeten vervolgen in plaats van op grond van het Wetboek van Strafrecht.
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging over de geldigheid van de dagvaarding. Hoewel er een discrepantie is in de verwijzing naar wetsartikelen in de dagvaarding, is het voor de verdachte voldoende duidelijk waar zij zich tegen moet verdedigen. De rechtbank acht de dagvaarding daarom rechtsgeldig.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank onderzoekt vervolgens of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Centraal staat de vraag of de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid, AWR van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat wanneer een feit zowel onder een belastingbepaling als onder artikel 225, tweede lid, Sr valt, vervolging op basis van het Wetboek van Strafrecht niet is toegestaan.
Uit het strafdossier blijkt dat de Belastingdienst in mei 2019 een onderzoek heeft ingesteld naar de administratie van de verdachte rechtspersoon. Dit onderzoek was gericht op de deblokkering van een G-rekening en een loonheffingscontrole. Tijdens dit onderzoek zijn valse facturen en bankafschriften aangetroffen, die volgens de Belastingdienst waren bedoeld om loonbetalingen te verhullen.
Daarnaast heeft de feitelijk leidinggevende van de verdachte rechtspersoon verklaard dat de documenten waren vervalst om loonbetalingen deels zwart te kunnen uitkeren. De rechtbank concludeert dat deze handelingen vallen onder artikel 68, eerste lid, AWR. Daarmee is de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid, AWR van toepassing.
De officier van justitie heeft nog betoogd dat de administratie mogelijk ook is gemanipuleerd voor andere criminele activiteiten, zoals witwassen. De rechtbank stelt echter vast dat hiervoor geen concreet bewijs in het dossier aanwezig is. Er is wel een verdenking geweest van betrokkenheid bij drugshandel, maar de verdachte rechtspersoon en haar feitelijk leidinggevende zijn hiervoor vrijgesproken.
Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen dat de valsheid in geschrift een ander doel had dan belastingontduiking, moet worden geconcludeerd dat de gedraging onder de belastingwetgeving valt. Hierdoor is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging op basis van artikel 225, tweede lid, Sr.
Lees hier de volledige uitspraak.