Het doen van een onjuiste correctieaangifte kan niet het strafbare feit opleveren van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte (art. 69 AWR)

Rechtbank Rotterdam 22 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1035

De verdachte is accountant en belastingadviseur. Hij staat terecht voor betrokkenheid bij een belastingfraudezaak. De zaak draait om het indienen van onjuiste correctieaangiften voor de loonbelasting en het opstellen van vervalste loonstroken en salarisspecificaties.

Uit onderzoek van de Belastingdienst en de FIOD blijkt dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende van een accountantskantoor, betrokken is bij het indienen van valse loonaangiften namens een klant, naam bedrijf 1. Door deze correcties werd minder loonheffing afgedragen, terwijl het nettoloon van de werknemers ongewijzigd bleef. Hierdoor werd een belastingvoordeel gecreëerd. De verdachte ontkent wetenschap te hebben gehad van de fraude.

Tenlastelegging

De verdachte wordt beschuldigd van:

  1. Het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van belastingaangiften.

  2. Het medeplegen van valsheid in geschrift door het indienen van onjuiste correctieaangiften.

  3. Het medeplegen van valsheid in geschrift door het opstellen van valse loonstroken en salarisspecificaties.

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 1, maar bewezenverklaring voor feit 2 en 3.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vordert:

  • vrijspraak voor feit 1 primair en subsidiair;

  • bewezenverklaring van feit 2 primair en feit 3 primair;

  • een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;

  • een taakstraf van 240 uur;

  • een beroepsverbod van 2 jaar, inhoudende dat de verdachte geen accountant of belastingadviseur mag zijn.

Volgens het Openbaar Ministerie heeft de verdachte als feitelijk leidinggevende bewust correctieaangiften ingediend op basis van onjuiste gegevens. Hij zou hebben geweten dat de loonstroken en correcties onjuist waren en tot doel hadden belasting te ontduiken.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert aan dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten. De verdachte zou geen actieve of leidende rol hebben gehad in het opstellen en indienen van de valse aangiften. Zijn accountantskantoor was volgens de verdediging afhankelijk van de door naam bedrijf 1 aangeleverde gegevens en had geen wetenschap van de onjuistheid van deze gegevens.

Daarnaast stelt de verdediging dat de verdachte niet over de benodigde kennis van salarisadministratie beschikte en daarom een medewerker had aangenomen die verantwoordelijk was voor het opstellen en indienen van de loonaangiften. De verdachte zou niet betrokken zijn geweest bij het aangifteproces en geen opzet hebben gehad op het plegen van fraude.

Oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feit 1

De rechtbank stelt vast dat een correctieaangifte geen aangifte is in de zin van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Het doen van een onjuiste correctieaangifte kan daarom niet worden gekwalificeerd als het strafbare feit van het opzettelijk onjuist doen van aangifte. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

Bewezenverklaring feit 2 en 3

De rechtbank oordeelt dat de correctieaangiften en loonstroken onjuiste gegevens bevatten en dat deze gegevens bewust zijn aangepast om de te betalen loonheffing te verlagen. De verdachte was aanwezig bij het inleidende gesprek waarin het belastingvoordeel werd besproken. Uit verklaringen van medewerkers en klanten blijkt dat hij de constructie zelf heeft voorgesteld en geaccepteerd.

Het verweer van de verdachte dat hij geen wetenschap had van de fraude, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank baseert zich daarbij op verklaringen van medewerkers en e-mails waarin de verdachte op de hoogte werd gesteld van de ingediende correctieaangiften. Daarnaast verklaarde een andere klant van het accountantskantoor dat eenzelfde constructie bij zijn bedrijf werd toegepast onder leiding van de verdachte.

Op basis van deze feiten concludeert de rechtbank dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de fraude en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.

De rechtbank acht de feiten strafbaar en stelt vast dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Strafoplegging

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de feiten, het schenden van het vertrouwen in de belastingadministratie en het feit dat de verdachte als accountant een voorbeeldfunctie heeft.

Gezien de ernst van de feiten is een gevangenisstraf in beginsel passend. De rechtbank neemt echter in aanmerking dat de feiten al jaren geleden hebben plaatsgevonden en dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte werd in 2022 voor het eerst als verdachte gehoord, waardoor de termijn van twee jaar is overschreden. Omdat deze overschrijding niet aan de verdachte kan worden toegerekend, dient dit te worden gecompenseerd in de strafoplegging.

De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om een beroepsverbod op te leggen. De verdachte heeft inmiddels zijn accountantskantoor gesloten en is niet opnieuw in de fout gegaan.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:

  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar;

  • een taakstraf van 180 uur (bij niet voldoen: 90 dagen vervangende hechtenis).

De rechtbank acht deze straf passend en geboden gelet op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^