'Spreken is zilver, zwijgen is goud: een inlichtingenverplichting zonder waarborg fout? De reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel en de (voorgenomen) faillissementswetgeving'

In deze bijdrage gaan de auteurs in op een aantal onderwerpen waarbij de reikwijdte en toepassing van het nemo tenetur-beginsel aan de orde is. Ten eerste is dit het veelbesproken Chambaz-arrest van het EHRM. In dit arrest heeft het EHRM het nemo tenetur-beginsel uitgebreid naar de persoon die ‘niet kan uitsluiten’ dat gevorderd materiaal voor bestraffingsdoeleinden gebruikt zal worden.

Vervolgens wordt ingegaan op de ‘receptie’ van het Chambazarrest in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Voor een goed begrip voor de samenhang met voorgaande EHRM-arresten wordt voorafgaand aan beide onderwerpen een analyse gegeven van de ‘klassieke’ jurisprudentie ten aanzien van het nemo tenetur-beginsel. Hiernaast wordt aandacht besteed aan een nieuwe wending bij de toepassing van het nemo tenetur-beginsel, namelijk de uitwerking in de faillissementspraktijk. Door de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie en de focus van het Openbaar Ministerie op faillissementsfraude is de toepassing van het nemo tenetur-beginsel op dit terrein actueel geworden. In de faillissementswetgeving zijn legio verplichtingen opgenomen van een gefailleerde ten opzichte van de curator, terwijl het nemo tenetur-beginsel in die relatie nog betrekkelijk onontgonnen gebied lijkt. Ten slotte wordt afgerond met een standpunt omtrent de reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel, alsmede een waardering hoe de huidige en toekomstige faillissementswetgeving zich verhoudt tot dat beginsel.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^

Gevangenisstraf en verplichte behandeling voor man die zich vele malen schuldig maakt aan oplichting door middel van babbeltruck

Rechtbank Noord-Nederland 16 september 2014, ECLI:NL:RBNNE:2013:6284

Verdachte heeft zich vier keer schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft aangevers benaderd en hen in strijd met de waarheid voorgehouden dat zijn auto op slot zat, terwijl zijn sleutels en portemonnee zich nog in die auto bevonden en dat hij geld nodig had voor een treinkaartje. Verdachte heeft het vertrouwen van aangevers weten te winnen en hen ertoe kunnen bewegen hem een geldbedrag “te lenen”, terwijl hij nimmer van plan is geweest hun het geld terug te betalen.

De rechtbank rekent verdachte de feiten aan, temeer daar hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 10 september 2013 reeds vele malen eerder is veroordeeld ter zake het plegen van soortgelijke vermogensdelicten. Aan verdachte zijn vaker vrijheidsstraffen opgelegd, al dan niet in voorwaardelijke vorm. Deze straffen hebben verdachte er niet van weerhouden om zich wederom aan dergelijk feiten schuldig te maken.

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Verzet tegen strafbeschikking dient ook door een gemachtigde van een rechtspersoon op het parket in persoon te worden gedaan

Rechtbank Oost-Brabant 23 oktober 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:6310

Bij brief van 14 maart 2014, ingekomen bij het functioneel parket te ‘s-Hertogenbosch op 18 maart 2014, is door persoon 1 namens verdachte verzet aangetekend tegen de strafbeschikking met.

De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzet tegen de strafbeschikking. Zij heeft daartoe aangevoerd dat persoon 1 zelf geen bestuurder is van verdachte, maar door de bestuurder (persoon 2) is gemachtigd verzet te doen tegen de strafbeschikking. Ingevolge het bepaalde in artikel 257e, derde lid Sv dient het verzet door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde op het parket in persoon te worden gedaan en niet bij geschrift.

De raadsvrouwe van verdachte heeft gewezen op het bepaalde in artikel 528 Sv dat onder meer inhoudt dat de vertegenwoordiger van de rechtspersoon kan verschijnen bij gemachtigde. Naar de politierechter begrijpt betekent dit volgens de verdediging dat het door persoon 1 gedane verzet moet worden gezien als een door verdachte zelf gedaan verzet. Voor verdachte en een advocaat geldt dat zij wel bij geschrift verzet kunnen doen tegen een strafbeschikking.

De economische politierechter is gelet op het bepaalde van artikel 257e, derde lid Sv van oordeel dat het verzet tegen de strafbeschikking niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De omstandigheid dat de vertegenwoordiger van de rechtspersoon een ander kan machtigen namens de rechtspersoon te verschijnen, heeft niet tot gevolg dat het verzet tegen een strafbeschikking door die gemachtigde niet op het parket in persoon zou moeten worden gedaan. Niet valt in te zien waarom de hoofdregel van artikel 257e, derde lid Sv niet zou gelden voor rechtspersonen en enkel voor natuurlijke personen. Namens de rechtspersoon treedt de bestuurder of één van de bestuurders op. Die en de advocaat van de rechtspersoon kunnen bij geschrift verzet doen. Als de bestuurder er voor kiest een werknemer te machtigen, zal die laatste net als bij een gevolmachtigde namens de natuurlijke persoon op het parket in persoon verzet moeten doen.

Dit betekent dat het verzet tegen de strafbeschikking niet-ontvankelijk is.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

'Enkele strafprocessuele aspecten bij de nieuwe richtlijn marktmisbruik'

Op 12 juni 2014 zijn de nieuwe Richtlijn Marktmisbruik en de Verordening Marktmisbruik gepubliceerd.. De Richtlijn Marktmisbruik en de Verordening Marktmisbruik komen voort uit het voorstel van de Europese Commissie, uit oktober 2011, om de handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) effectiever te kunnen bestrijden. Volgens de Commissie lopen de sancties in de verschillende lidstaten zo uiteen dat er geen afschrikwekkende werking van uitgaat. Ook kan strafrechtelijke vervolging worden ontlopen doordat in de lidstaten het verbod op marktmisbruik verschillend wordt gehandhaafd en geïnterpreteerd. De Commissie heeft daarom een voorstel ingediend om de Richtlijn 2003/6/EG om te zetten in een Verordening Marktmisbruik. Het voorstel is gepaard gegaan met een voorstel voor een richtlijn waarin de lidstaten zullen worden verplicht strafrechtelijke sancties te stellen op overtreding van de verordening. Met deze nieuwe Richtlijn Marktmisbruik wordt voor het eerst gebruik gemaakt van de bevoegdheid uit art. 83 lid 2 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Art. 83 lid 2 VWEU biedt aldus een grondslag voor het vaststellen van strafbaarstellingen en sanctieniveaus, indien dat nodig blijkt voor een doeltreffende handhaving van beleid van de Europese Unie op terreinen waarop harmonisatiemaatregelen zijn vastgesteld (de beleidsterreinen van de voormalige Eerste Pijler). Daarmee is de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in het Verdrag gecodificeerd. In deze bijdrage zal aan de hand van een beperkt aantal procesrechtelijke aspecten, onder meer verwijzend naar het Spector Photo-arrest, worden ingegaan op de betekenis van de nieuwe richtlijn en verordening voor de rechtspraktijk.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^

Verzoek tot wraking in WAHV-zaak toegewezen: vertegenwoordiger OM was tezamen met raadsheer & griffier in de zittingszaal aanwezig voordat zaak werd uitgeroepen. Hierdoor gelegenheid geweest tot vooroverleg, voldoende om de schijn van vooringenomenheid te wekken.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 augustus 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6715 

Standpunt gemachtigde

Gemachtigde van verzoeker constateert dat voor aanvang van de behandeling van de WAHV-zaak de gemachtigde van het openbaar ministerie reeds plaats had genomen in de zittingszaal. De deuren van de zittingszaal waren gesloten en hij, de gemachtigde van de verzoekster, bevond zich nog op de gang. Deze gang van zaken wekt de schijn van partijdigheid. Bij een correcte gang van zaken zou de gemachtigde van het openbaar ministerie zich ook op de gang bevinden en zouden zij gezamenlijk tot de zittingszaal worden toegelaten. Nu bestaat de mogelijkheid dat buiten de aanwezigheid van de gemachtigde van de verzoekster over de zaak inhoudelijk tussen de raadsheer en de gemachtigde van het openbaar ministerie overleg wordt gepleegd. Dit is in strijd met het uitgangspunt dat een rechter onpartijdig dient te zijn.

Dat het zich inderdaad voordoet dat een rechter vooraf overlegt met de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie blijkt uit een eerder wrakingszaak bij de rechtbank Oost-Brabant d.d. 11 juli 2014. In die zaak is het verzoek tot wraking toegewezen omdat voorafgaand overleg was geweest op het moment dat de rechter en de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie in de zittingszaal aanwezig waren en andere partij niet.

Beoordeling wrakingskamer

De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kent eigen procesregels die worden aangevuld door procesregels uit het bestuursrecht.

Om elke schijn van partijdigheid van de rechter te voorkomen is het in bestuursrechtelijke procedures gebruikelijk dat geen van de betrokken partijen in de zittingszaal plaatsneemt voordat de zaak wordt uitgeroepen, ook als een van de partijen een zogenaamde repeat-player betreft, een partij die veelal in meerdere zaken op één zitting betrokken is. Hierbij valt te denken aan de belastinginspecteur in belastingzaken en de vertegenwoordiger van het UWV in uitkeringszaken. De wrakingskamer is er mee bekend dat beide genoemde betrokkenen niet plaatsnemen in de zittingszaal voordat de zaak is uitgeroepen en tussentijds de zaal verlaten indien de behandeling van één zaak tot een einde is gekomen. Ook in het civiele recht is zulks gebruikelijk, waarbij de wrakingskamer refereert aan de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming die ook na de afronding van de behandeling in iedere afzonderlijke zaak de zaal verlaat en eerst samen met de overige partijen de zittingszaal weer binnenkomt. De ratio van dit gebruik is dat de schijn vermeden wordt dat de rechter mogelijk buiten tegenwoordigheid van één der (wel verschenen) partijen de zaak voorbespreekt met desbetreffende procespartij.

In de onderhavige WAHV-zaak was de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie tezamen met de raadsheer en de griffier in de zittingszaal aanwezig voordat de zaak werd uitgeroepen. De deuren van de zittingszaal waren gesloten. De gemachtigde van verzoekster wachtte buiten de zittingszaal tot de zaak tegen verzoekster werd uitgeroepen.

In deze zaak is er, anders dan in de door de gemachtigde aangehaalde wrakingszaak bij de rechtbank Oost-Brabant, geen concrete aanwijzing dat er vooraf overleg is geweest tussen de raadsheer en de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, doch nu noch de betreffende raadsheer, noch de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie zich daarover hebben uitgelaten, kan de wrakingskamer evenmin vaststellen dat daarvan geen sprake is geweest. Nu de gelegenheid tot vooroverleg er wel degelijk is geweest is dat voldoende om de schijn van vooringenomenheid te wekken. Bij verzoekster kon de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de raadsheer jegens haar een vooringenomenheid koestert.

Dit leidt tot het oordeel, mede uit oogpunt van helderheid voor de rechtspraktijk, dat het verzoek tot wrakingvan de raadsheer dient te worden toegewezen.

Het gerechtshof (wrakingskamer) wijst het verzoek tot wraking toe.

Lees hier de volledige uitspraak.

Zie ook:

Print Friendly and PDF ^