Hoge Raad 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2966
Het Gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 6 november 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor 1 primair: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en 2: medeplegen van een ander door geweld en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen,
Ter terechtzitting van het Hof heeft de Advocaat-Generaal op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd in die zin dat deze zou komen te luiden:
"dat aan feit 1 na "dan wel een ontslagvergoeding," wordt toegevoegd "dan wel een werkeloosheidsuitkering," dat wordt toegevoegd als feit 2: hij in of omstreeks de periode van 28 augustus 2011 tot en met 15 september 2011 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld en/of bedreiging met geweld [betrokkene] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, althans van enig goed, en tot het tenietdoen van een inschuld, te weten het accepteren van zijn ([betrokkene]'s) beëindiging dienstverband bij [A] en daarmee zijn rechten op salaris danwel een ontslagvergoeding dan wel een werkeloosheidsuitkering, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het, - creëren van een situatie waarbij [betrokkene] alleen stond tegenover een (numerieke) overmacht van drie, althans een of meerdere perso(on)n(en), en/of - dwingen van [betrokkene] tot het ondertekenen van een, of meerdere document(en), en/of - een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), althans een hard voorwerp, op/tegen het gezicht en/of hoofd van [betrokkene] gedrukt/geduwd/gehouden, en/of - het (meermalen) [betrokkene] in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd slaan."
Blijkens het proces-verbaal van de voormelde terechtzitting is namens de niet verschenen verdachte zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouwe ter terechtzitting aanwezig. Het proces-verbaal houdt in dat de raadsvrouwe in reactie op de vordering van de Advocaat-Generaal het volgende heeft opgemerkt:
"Inhoudelijk heb ik geen bezwaar tegen de wijziging tenlastelegging. Mijn cliënt is niet aanwezig dus ik kan de wijziging niet met hem bespreken. Met een beroep op artikel 314 van het Wetboek van Strafvordering vraag ik om de zaak aan te houden."
Het Hof heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen en aan de raadsvrouwe van de verdachte een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de gewijzigde tenlastelegging ter hand gesteld. Het onderzoek is vervolgens aanstonds voortgezet. Het Hof heeft de beslissing tot toewijzing van de vordering wijziging tenlastelegging en tot voortzetting van het onderzoek als volgt gemotiveerd:
"Het hof wijst voorts de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toe. Aan de raadsvrouw wordt een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de gewijzigde tenlastelegging ter hand gesteld.
Het Hof vindt dat sprake is van een kleine wijziging, nu het hetzelfde feitencomplex betreft als de oorspronkelijke tenlastelegging, en is van oordeel dat de verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad, temeer nu hij wordt vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw en zij kennis heeft genomen van de gewijzigde tenlastelegging.
Het onderzoek wordt aanstonds voortgezet."
Namens verdachte is cassatie ingesteld.
Middel
Het middel klaagt dat het Hof na toewijzing van de vordering wijziging tenlastelegging het onderzoek in strijd met art. 314, tweede lid, Sv aanstonds zonder toestemming van de uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouwe heeft voortgezet.
Beoordeling Hoge Raad
Het middel stelt de vraag aan de orde of het de feitenrechter gelet op art. 314, tweede lid, Sv na wijziging van de tenlastelegging is toegestaan het onderzoek van de zaak zonder toestemming van de verdachte of diens uitdrukkelijk gemachtigd raadsman aanstonds voort te zetten op de in art. 314, eerste lid, tweede volzin, Sv genoemde grond.
Gelet op de tekst van de wet moet worden aangenomen dat het eerste lid van art. 314 Sv slechts betrekking heeft op de behandeling van de zaak bij verstek, terwijl het tweede lid ziet op de behandeling van de zaak op tegenspraak, met het gevolg dat de in de tweede volzin van het eerste lid omschreven maatstaf voor de te nemen beslissing niet van toepassing is bij een op grond van het tweede lid te nemen beslissing. Een andersluidende uitleg van de betrokken artikelleden valt niet te verenigen met de wetsgeschiedenis (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3, 3.4 en 3.6).
In het bijzonder valt daaruit af te leiden dat een voorstel tot wijziging van het tweede lid van art. 314 Sv, zodat het zou komen te luiden: "2. De rechtbank schorst het onderzoek, tenzij zij van oordeel is dat de verdachte door voortzetting van het onderzoek, redelijkerwijs niet in zijn verdediging kan worden geschaad", na een daartoe strekkend amendement van leden van de Tweede Kamer is ingetrokken. Bij de behandeling van een zaak op tegenspraak zal het onderzoek dus slechts aanstonds kunnen worden voortgezet indien de verdachte of zijn uitdrukkelijk gemachtigd raadsman daartoe toestemming heeft gegeven.
In dit geval is sprake van een behandeling van de zaak op tegenspraak. De raadsvrouwe heeft geen toestemming als hiervoor bedoeld gegeven en om aanhouding van de zaak verzocht. Het oordeel van het Hof dat het onderzoek niettemin aanstonds kan worden voortgezet op de grond dat de verdachte door het achterwege laten van een kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad, is derhalve onjuist. De onder 2.5 geformuleerde vraag moet dan ook ontkennend worden beantwoord.
Het middel is terecht voorgesteld.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Lees hier de volledige uitspraak.