Bescherming van internationale klokkenluiders

Afgelopen dinsdag heeft van minister Plasterk (BZK) aan de Tweede Kamer een brief gezonden met de mogelijkheden voor internationale procedures ter bescherming van internationale klokkenluiders. Dit naar aanleiding van de motie van Tweede Kamerleden Recourt en Schouw om hiernaar onderzoek te doen. De Kamerbrief geeft een mooi overzicht van de mogelijkheden tot bescherming van internationale klokkenluiders.

Internationale tendens naar betere bescherming van klokkenluiders

De afgelopen jaren is er internationaal meer aandacht voor de bijzondere positie van de klokkenluider. De Raad van Europa heeft bijvoorbeeld op 30 april 2014 een Aanbeveling aangenomen die de lidstaten aanspoort om in de nationale regelgeving bescherming voor klokkenluiders te waarborgen.

Deze Aanbeveling bevat 27 algemene, richtinggevende principes. Op basis daarvan dienen in de lidstaten kanalen te bestaan die interne melding mogelijk maken binnen organisaties en bedrijven (inclusief interne vertrouwelijke melding). Hetzelfde geldt voor meldingen bij inspecties, rechtshandhavers en toezichthoudende instanties. Ook meldingen tegenover een parlementslid of een journalist zou onder omstandigheden moeten leiden tot bescherming.

In de Aanbeveling (onder principe 5) wordt - onder voorwaarden - , ook ruimte gecreëerd voor meldingen van vermoedens van misstanden inzake nationale veiligheid, defensie, inlichtingendiensten, openbare orde of internationale betrekkingen. Dit deel van de Aanbeveling steunt sterk op de Global Principles on National Security and the Right to Information die zijn vastgesteld op 12 juni 2013 in Tshwane, Zuid-Afrika. Deze zgn. Tshwane Principles bepalen dat wetten onder een aantal voorwaarden  bescherming moeten bieden aan ambtenaren, inclusief militairen en medewerkers werkzaam voor inlichtingendiensten die informatie openbaar maken.

De belangrijkste voorwaarden zijn:

  • proportionaliteit (de hoeveelheid geopenbaarde informatie was redelijkerwijs noodzakelijk om de misstand aan het licht te brengen) en
  • het publieke belang dat met de openbaarmaking is gemoeid dient zwaarder te wegen dan eventuele schade aan dat publieke belang als gevolg van de openbaarmaking.

De Tshwane Principles zijn gebaseerd op jurisprudentie en staande praktijk in de wereld. Hoewel de Tshwane Principles niet zijn vastgelegd in een officieel eigenstandig internationaalrechtelijk instrument, worden ze wel als het ware geïncorporeerd in de genoemde Aanbeveling van de Raad van Europa. Bovendien zijn de Tshwane Principles al omarmd door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa op 2 oktober 2013 door middel van een Aanbeveling (Recommendation 2024, 2013) en een Resolutie (Resolution 1954, 2013). In de aanbeveling moedigt de Parlementaire Vergadering de Lidstaten van de Raad van Europa aan om rekening te houden met de Tshwane principles bij de modernisering van hun wetgeving en rechtspraktijk.

Voorts heeft de Raad van Europa naar aanleiding van het afluisterschandaal van de NSA en de onthullingen van klokkenluider Snowden in november 2013 CDA- Kamerlid Pieter Omtzigt benoemd tot Europees rapporteur afluisteren en klokkenluiders.

Waar brengt dit de internationale klokkenluider?

De bovengenoemde ontwikkelingen laten duidelijk zien dat er op internationaal niveau sprake is van een toegenomen aandacht voor de bescherming van de (internationale) klokkenluider.

Op dit moment zijn er dus geen specifieke procedures ter bescherming van internationale klokkenluiders. Wel zijn er internationale rechtsinstrumenten die richting geven om in nationale regelgeving tot de juiste vorm van bescherming van (internationale) klokkenluiders te komen. De bedoeling is dat alle lidstaten de recent aangenomen Aanbeveling van de Raad van Europa incorporeren in hun nationale wetgeving en rechtspraktijk. Mogelijk zou de Raad van Europa dit proces actief kunnen volgen door periodiek te monitoren. In Nederland zal de Aanbeveling van de Raad van Europa mogelijk betrokken kunnen worden bij de verdere discussie over het initiatiefvoorstel Wet huis voor klokkenluiders.

 

Print Friendly and PDF ^

Milieuaansprakelijkheid en zorgplichten in de Omgevingswet

Afgelopen vrijdag was de brand bij Chemie-Pack weer in het nieuws. Toen de brand uitbrak, op 5 januari 2011, stonden er tanks met 23 en een half duizend liter aan giftige, bijtende en brandbare vloeistoffen. De tanks explodeerden, waardoor die chemicaliën vrijkwamen en aan de brand bijdroegen. Het blussen van de brand leverde grote hoeveelheden verontreinigd bluswater op. Dat is verspreid geraakt op het terrein en in de omgeving, maar ook in de bodem en in het grondwater.

Bij zulke voor het milieu schadelijke calamiteiten nemen overheden doorgaans het voortouw.  Zij nemen besluiten om de nodige maatregelen in gang te zetten. Doorgaans nemen zij die maatregelen zelf. Zij dragen dus in eerste aanleg zelf de kosten. Dat was hier ook zo. Via bestuursrechtelijke handhavingsbesluiten is Chemie-Pack voor de kosten aansprakelijk gesteld. Die aansprakelijkstellingen leidden tot het nieuws van afgelopen vrijdag. De betrokken overheden hebben een schikking met het bedrijf getroffen. Van de geschatte schade van 71 miljoen euro betaalt Chemie-Pack iets meer dan 4 miljoen euro. Met de schikking zijn de procedures over handhaving en aansprakelijkstellingen beëindigd. Er kan nu dus een balans worden opgemaakt.

Van der Veen deed dat afgelopen dinsdag aan de hand van de komende Omgevingswet. Wat kunnen wij bij zo’n calamiteit verwachten van de Omgevingswet, in het bijzonder op het vlak van zorgplichten en milieuaansprakelijkheid?

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^

OM Perspectief op 2015

In Perspectief op 2015 presenteert het OM zijn visie op de strafrechtelijke handhaving voor de komende jaren. Centrale gedachte in ‘Perspectief op 2015' is dat het optreden van het OM pas maatschappelijke betekenis heeft als de gepleegde interventies zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.

De komende jaren wil het OM nog nadrukkelijker de samenwerking zoeken met de betrokken partners om tot een gezamenlijke interventiestrategie te komen. Op deze manier kan samen een grotere en effectieve bijdrage geleverd worden aan het veiliger maken van Nederland.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^

Conclusie AG HvJ EU over Beroepsgeheim van autoriteiten die toezicht uitoefenen op financiële dienstverrichters & recht van investeerders op toegang tot informatie

Conclusie van Advocaat-Generaal N. JÄÄSKINEN van 4 september 2014, zaak C‑140/13 (Altmann e.a.)

Feiten

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de Unierechtelijke bepalingen betreffende het beroepsgeheim. Dit verzoek is voorgelegd in het kader van een geding tussen benadeelde investeerders en het Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (Duits federaal bureau voor toezicht op financiële dienstverlening; „BaFin”) inzake een beschikking van het BaFin van 9 oktober 2012 tot weigering van toegang tot bepaalde documenten en informatie betreffende Phoenix Kapitaldienst GmbH Gesellschaft für die Durchführung und Vermittlung von Vermögensanlagen.

Verzoekers Altmann en twaalf anderen vertegenwoordigen een groep van meer dan 500 belanghebbenden. Zij zijn een zaak begonnen tegen het BaFin om erachter te komen op grond van welke documenten deze instelling een besluit heeft genomen over de betrouwbaarheid van Phoenix Kapitaldienst GmbH die sinds juli 2005 in staat van insolventie verkeert nadat door twee leidinggevenden beleggingsfraude en verduistering is gepleegd waarvoor zij inmiddels veroordeeld zijn. Ongeveer 30.000 beleggers dreigen gedupeerd te worden.

In juli 2012 heeft BaFin openheid van zaken gegeven met uitzondering van de gevraagde namen en telefoonnummers van medewerkers van het bedrijf. BaFin stelde oude niet op internet gepubliceerde jaarverslagen beschikbaar, maar niet het door Ernst & Young opgestelde speciale audit. Hij verdedigt dit door vooral te wijzen op de zowel in de Duitse wet op het kredietwezen als de Duitse wet op de effectenhandel genoemde geheimhoudingsverplichting.

Het door verzoekers gemaakte bezwaar tegen die weigering is afgewezen; daarbij bracht BaFin ook de bescherming van de intellectuele eigendom in stelling.

Verzoekers zijn in beroep gegaan omdat zij van mening zijn dat het in liquidatie verkerende Phoenix geen beschermenswaardig belang heeft voor geheimhouding van de gegevens die BaFin in bezit heeft.

Verwijzing

De verwijzende Duitse rechter haalt vaste Duitse rechtspraak aan over inachtneming van strikte geheimhoudingsverplichtingen ten aanzien van ambtelijke informatie (zoals in casu aan de orde). Om te beoordelen of sprake is van noodzakelijke geheimhouding is er een ‘in camera-procedure’, een niet-openbare zitting waarin alles om die vraag draait. Hij meent dat de DUI rechtspraak echter voor wat de geheimhoudingsverplichtingen betreft onverenigbaar is met EU-richtlijnen, en stelt twee vragen aan het HvJEU:

  1. Is het verenigbaar met het Unierecht dat dwingende geheimhoudingsverplichtingen voor de nationale autoriteiten die toezicht uitoefenen op financiële dienstverrichters, welke verplichtingen hun grondslag vinden in handelingen van Unierecht (in casu: de richtlijnen 2004/109/EG, 2006/48/EG en 2009/65/EG) en die zijn omgezet in het nationale recht – in de Bondsrepubliek Duitsland bij § 9 Kreditwesengesetz en § 8 Wertpapierhandelsgesetz – kunnen worden doorbroken door de toepassing en uitlegging van een nationaal procesrechtelijk voorschrift als § 99 Verwaltungsgerichtordnung?
  2. Kan een toezichthoudende autoriteit als de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungs-aufsicht, ingeval zij krachtens het Informationsfreiheitsgesetz wordt verzocht om inzage te geven in informatie over een bepaalde financiële dienstverrichter, zich ook dan nog beroepen op de onder andere krachtens het Unierecht voor haar geldende geheimhoudingsverplichtingen, zoals nader uitgewerkt in § 9 Kreditwesengesetz en § 8 Wertpapierhandelsgesetz, wanneer het bedrijfsmodel van de betrokken onderneming die financiële diensten heeft aangeboden – die ondertussen evenwel wegens insolventie is ontbonden en zich in staat van vereffening bevindt – in wezen bestond in grootschalige beleggingsfraude en de bewuste benadeling van beleggers en de leidinggevenden van de onderneming bij gewijsde tot meerjarige gevangenisstraffen zijn veroordeeld?

Vraag

In de uitoefening van hun functie op grond van de verschillende richtlijnen ontvangen de autoriteiten die toezicht houden op de financiële sector een verscheidenheid aan informatie van de onder toezicht staande instellingen. In casu rijst de vraag of investeerders recht hebben op toegang tot deze informatie wanneer een frauduleuze beleggingsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd. Bovendien moet worden uitgelegd onder welke omstandigheden „vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar [mogen] worden gemaakt indien dat nodig is voor de afwikkeling van de procedure”.

Oordeel AG

Een bevoegde toezichthoudende autoriteit kan zich ten aanzien van een persoon die verzoekt om toegang tot informatie over een bepaalde beleggingsonderneming die intussen wegens insolventie is ontbonden en zich in staat van vereffening bevindt, beroepen op de krachtens het Unierecht op haar rustende geheimhoudingsverplichtingen, met name op het beroepsgeheim zoals bedoeld in artikel 54, lid 1, van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad, van 21 april 2004, betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad, niettegenstaande het feit dat het bedrijfsmodel van die onderneming bestond in grootschalige fraude en de bewuste benadeling van beleggers en dat meerdere leidinggevenden van die onderneming bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis tot meerjarige gevangenisstraffen zijn veroordeeld.

Wanneer een beleggingsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, kunnen vertrouwelijke gegevens, voor zover deze geen betrekking hebben op derden, hoe dan ook krachtens artikel 54, lid 2, van richtlijn 2004/39 slechts openbaar worden gemaakt in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures, indien dat nodig is voor de afwikkeling van de lopende procedure. Deze vertrouwelijke gegevens kunnen niet openbaar worden gemaakt ter onderbouwing van een later, op zichzelf staand beroep dat niet wordt ingesteld in het kader van een lopende civiele of handelsrechtelijke procedure.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^

Witwassen: Oordeel Hof dat voorhanden hebben van geldbedragen witwassen oplevert is ontoereikend gemotiveerd, aangezien niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan enkele voorhanden hebben van deze geldbedragen doordat de gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op daadwerkelijk verbergen/verhullen van criminele herkomst

Hoge Raad 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2971

Verzoeker is bij arrest van 22 maart 2012 door het Gerechtshof te Leeuwarden, nevenzittingsplaats Arnhem, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens

  • 1. primair medeplegen van het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken,
  • 3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
  • 4. medeplegen van valsheid in geschrift en
  • 5. medeplegen van oplichting.

Middel

Het middel klaagt dat het Hof zijn oordeel dat de bewezenverklaring met betrekking tot de in feit 1 genoemde voorwerpen witwassen oplevert, ontoereikend heeft gemotiveerd.

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde het volgende overwogen:

"Uit de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat door verdachte en of de medeverdachten, zijn broers [verdachte] en [medeverdachte 1] over een lange periode en meerdere keren forse geldbedragen werden gestort of overgeboekt op rekeningen, terwijl de herkomst van die geldbedragen onverklaarbaar, niet traceerbaar en niet aannemelijk is geworden. In ieder geval ging het veelal om bedragen die volstrekt niet pasten bij de inkomenspositie van medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook is geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] met regelmaat (hoge) - van verdachte afkomstige - bedragen stortte op zijn eigen RABO-bankrekening, waarna min of meer overeenkomstige bedragen werden doorgeboekt naar de rekening van [A]. Deze zaak stond vanaf 12 maart 2007 op naam van medeverdachte [verdachte]. Bovendien stortte medeverdachte [medeverdachte 1] in opdracht van verdachte ook al flinke sommen geld op de hierboven bedoelde rekening toen hij nog niet bij [A] werkte. Daarnaast hadden verdachte en zijn medeverdachten de beschikking over dure personenauto's, waarvan de aankoop kennelijk contant kon worden betaald. Verdachte zelf is accountant van beroep en was als het financiële brein nauw betrokken bij de financiële transacties, de aan- en verkoop van auto's die hebben plaatsgevonden en het financieel-administratief beheer van [A] en de Growshop. Uit dit samenstel van handelen blijkt volgens het hof van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. Alhoewel verdachte diverse financiële stukken heeft aangeleverd hebben hij en zijn medeverdachten geen plausibele en aanvaardbare verklaring kunnen geven voor de vermogenstransacties en voor de bij de doorzoeking aangetroffen gelden. Op geen wijze zijn de verklaringen van verdachte voor de herkomst van het geld aannemelijk geworden. Juist voor iemand met de specifieke kennis op financieel gebied als verdachte is de wijze waarop de financiële transacties werden verricht en flinke bedragen aan contante gelden werden gestort en weer werden opgenomen, thuis bewaard en weer werden uitgegeven, verre van gebruikelijk en begrijpelijk te noemen. Naar het oordeel van het hof kan het daarom niet anders zijn dat dit handelen voortvloeide uit de criminele activiteiten zoals onder feit 3 ten laste zijn gelegd en hierna bewezen zullen worden verklaard en dat aldus de gelden en goederen uit misdrijf verkregen waren."

Uit de bewijsvoering van het Hof vloeit rechtstreeks voort dat deze geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit door de verdachte zelf begane misdrijven.

Het Hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als medeplegen van het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken. Voor zover het middel opkomt tegen deze oordelen met betrekking tot de in de bewezenverklaring genoemde drie personenauto’s en het geldbedrag van €117.451,70 kan het middel niet tot cassatie leiden op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 25 en 26.

Het oordeel van het Hof dat het voorhanden hebben van de geldbedragen van €20.000,- en €6.000,- witwassen oplevert is ontoereikend gemotiveerd, aangezien uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van deze geldbedragen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. Dat de genoemde geldbedragen, zoals uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, zijn aangetroffen in het huis van de verdachte in de binnenzak van een jas in de hal van de woning respectievelijk onder een kastje op de overloop, brengt niet mee dat de verdachte de criminele herkomst ervan heeft getracht te verbergen of te verhullen. Het middel slaagt in zoverre.

De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging. Voor vernietiging van de bestreden uitspraak deswege en terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door zo een partiële vernietiging de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.

Conclusie AG

25. Ten aanzien van de drie personenauto’s kan uit de bewijsmiddelen (met name 2, 3 en 11), bezien in samenhang met ’s Hofs bewijsoverweging, worden afgeleid dat het Hof het oog heeft op het ‘omzetten’ in de zin van art. 420bis Sr. De uit eigen misdrijf verkregen inkomsten zijn voor een deel aangewend voor de aanschaf van twee BMW’s en een VW Passat. Aldus is dat deel van het misdaadgeld geïnvesteerd in de verkrijging van deze personenauto’s en is het uit de eigen criminele, onder feit 3 bewezenverklaarde, activiteiten verkregen voordeel belichaamd in de aanschaf van deze goederen. Dit is precies de omzettingshandeling waarop de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wet tot ‘Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven’ doelde. Ik meen dat in deze omzetting het verbergend of verhullend karakter besloten ligt, waarbij ik ’s Hofs overweging in aanmerking neem dat verzoeker en zijn medeverdachten geen plausibele en aanvaardbare verklaring hebben kunnen geven voor de vermogenstransacties en de herkomst van het geld, en dat het Hof op dit onderdeel niet tot een nadere motivering gehouden was. In zoverre faalt het middel.

26. Met verwijzing naar hetgeen ik hierboven onder 19 heb opgemerkt, kom ik tot eenzelfde slotsom aangaande het in de bewezenverklaring van feit 1 primair genoemde geldbedrag van € 117.451,70. Ik begrijp de inhoud van de bewijsmiddelen in het licht van de bewijsoverweging van het Hof aldus, dat dit geldbedrag het totaal is dat verzoeker en zijn medeverdachten contant uit hun eigen drugshandel hebben verkregen en verbergend dan wel verhullend door stortingen op verschillende bankrekeningen en doorboekingen naar andere rekeningnummers hebben overgedragen en/of omgezet. Daarbij neem ik in aanmerking dat het Hof op basis van de door hem gebezigde bewijsmiddelen in zijn bewijsoverweging niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat sprake was van (i) stortingen op bepaalde bankrekeningen en doorboekingen naar andere rekeningen zoals het rekeningnummer van [A], (ii) het op ongebruikelijke wijze flinke bedragen aan contante gelden storten en weer opnemen, thuis bewaren en weer uitgeven, en (iii) het ontbreken van een aannemelijke verklaring van verzoeker en zijn medeverdachten voor de vermogenstransacties en de herkomst van het geld. Ook wat het totaalbedrag van € 117.451,70 betreft, was het Hof niet tot een nadere motivering gehouden en faalt het middel in zoverre.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^