Gevangenisstraf van 36 maanden voor oplichter Marktplaats.nl

Een 42-jarige man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor oplichting. Daarnaast heeft de rechtbank de man een proeftijd van drie jaar met reclasseringstoezicht opgelegd. De man stond terecht voor 223 gevallen van oplichting gepleegd via Marktplaats.nl in de periode 2009, 2010 en 2011. Bij 17 aangiftes komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor zijn betrokkenheid en spreekt de man vrij. 206 aangiftes acht de rechtbank bewezenverklaard.

Oplichting

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare oplichting. Hij heeft via Marktplaats.nl goederen aangeboden, zoals toegangskaarten voor pretparken, concerten en waardebonnen. Hij maakte daarbij gebruik van normale, maar valse namen en heeft daarmee de indruk gewekt dat hij met open vizier handelde en traceerbaar was. De betrokken bezoekers van Marktplaats.nl mochten dan ook verwachten dat de man de goederen voor de afgesproken prijs en op de afgesproken wijze zou leveren. In die verwachting hebben zij geld naar hem overgemaakt. De man heeft vervolgens de goederen niet geleverd en zich onvindbaar gemaakt.

Gevangenisstraf

De rechtbank legt de man een gevangenisstraf op van 36 maanden op met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaar met reclasseringstoezicht. De rechtbank rekent het de man aan dat hij zich gedurende lange tijd en op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan oplichting via internet. Hij handelde daarbij ook onder de namen van personen die hij eerder had opgelicht, waardoor de goede naam van deze gedupeerden ernstig is geschaad. Ook is niet uit te sluiten dat de onderneming Marktplaats imagoschade heeft opgelopen. De rechtbank acht de man volledig toerekeningsvatbaar. Wel is bij de strafmaat rekening gehouden met de problematische ontwikkeling van de man in zijn jeugd.

De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met toezicht van de reclassering.
De volledige uitspraak is nog niet gepubliceerd.

Print Friendly and PDF ^

FIOD houdt verdachten DigiD fraude aan

De FIOD heeft gisterochtend een man en een vrouw uit de gemeente Roosendaal aangehouden in een strafrechtelijk onderzoek naar vermoedelijke fraude met DigiD’s. De 23-jarige vrouw en 25 -jarige man worden ervan verdacht gegevens op websites van overheidsorganisaties via circa 180 DigiD’s te hebben gewijzigd. Zij deden dit vermoedelijk om zich zo geld toe te eigenen.

De omvang van de fraude wordt geschat op circa 50.000 euro. De schade is relatief beperkt gebleven vanwege snelle reactie van de gezamenlijke overheidsdiensten. Logius heeft op 15 september aangifte gedaan bij de politie, mede namens het UWV en de SVB. Logius is de dienst digitale overheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en belast met het beheer van onder meer DigiD. De FIOD is onder leiding van het FP direct een strafrechtelijk onderzoek gestart.

Vermoedelijke werkwijze verdachten

Het tweetal wordt verdacht van computervredebreuk en het binnendringen op een geautomatiseerd netwerk. Het vermoeden is dat verdachten DigiD gebruikersnamen en bijbehorende wachtwoorden van derden hebben gebruikt om op websites van overheidsorganisaties onder meer bankrekeningen en telefoonnummers van personen te wijzigen. Het vermoeden is dat zij dit deden om zich zo gelden - zoals AOW uitkeringen - toe te eigenen.

Phishing

Er zijn aanwijzingen dat DigiD inloggegevens zijn verkregen via phishing. De phishing heeft vermoedelijk plaatsgevonden via mailverkeer dan wel via een telefonische benadering. Er zijn vooral gegevens van oudere mensen misbruikt. Er zijn geen aanwijzingen dat er een lek zit in het systeem van DigiD. In het onderzoek zijn ongeveer 5.000 DigiD’s naar voren gekomen die mogelijk onbevoegd gebruikt zijn. Uiteindelijk zijn met circa 180 DigiD’s gegevens gewijzigd op websites van overheidsorganisaties.

Ook vier geldezels aangehouden

Behalve de twee verdachten zijn nog vier vermoedelijke ‘geldezels’ aangehouden. Zij komen uit Dordrecht, Zaandam, Rotterdam en Amsterdam. Zij worden ervan verdacht hun rekening ter beschikking te hebben gesteld om daar geld op te laten storten dat via de fraude was verkregen. Het geld werd daarna meteen contant opgenomen. In het onderzoek zijn 70 verdachte bankrekeningen naar voren gekomen. Deze bankrekeningen zijn door de betreffende banken geblokkeerd.

Fraude kan samenleving ondermijnen

Fraude met DigiD is ernstig, omdat fraude het vertrouwen in DigiD kan ondermijnen. DigiD is het digitale authenticatiemiddel dat burgers moeten gebruiken om digitaal overheidszaken te regelen, zoals de belastingaangifte en het aanvragen van toeslagen en uitkeringen.

Slachtoffers schadeloos gesteld

De mensen die zijn getroffen, zijn schadeloos gesteld door de betrokken overheidsorganisaties. Logius heeft de 5000 DigiD’s verwijderd zodat er geen misbruik meer kan plaatsvinden en de betrokken burgers een brief gestuurd.

Bron: OM

Print Friendly and PDF ^

'Betere bescherming grondrechten nodig in bestuursrecht'

De bestuursrechter moet nadrukkelijker een rol krijgen bij de toetsing van overheidsoptreden dat inbreekt op de grondrechten van burgers. Dat concludeert een werkgroep van wetenschappers en rechters op basis van uitgebreid onderzoek. De onderzoekers signaleren een wildgroei van bestuursambten die tot handhaven en straffen bevoegd zijn. Dat vraagt om een betere bescherming van de grondrechten in het bestuursrecht, aldus de werkgroep. En daarbij hoort ook een onafhankelijke rechterlijke toetsing vooraf.

Preventief fouilleren, toezicht door het afleggen van huisbezoeken, het weigeren van vergunningen op basis van de Wet Bibob; bestuursorganen zoals gemeenten krijgen steeds meer bevoegdheden die soms diep ingrijpen op de grondrechten van burgers. Grondrechten zijn rechten die burgers de vrijheid geven om zonder bemoeienis van de overheid te leven. Een toetsing vooraf op het inperken van die rechten door een onafhankelijke rechter is dan op zijn plaats. Vergelijk het ook met het strafrecht waarin de rechter-commissaris en de Raadkamer al tijdens het opsporingsonderzoek zorgen voor die toetsing.

Het bestuursrecht kent echter voornamelijk toetsing achteraf. Dat vinden de onderzoekers onvoldoende, nu bestuurders steeds meer mogelijkheden krijgen om zelf ingrijpende sancties op te leggen.

EVRM

Het onderzoek brengt in kaart welke eisen het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt aan overheidsoptreden en hoe zich dat verhoudt tot de Nederlandse praktijk. De conclusie is dat Nederland strikt genomen aan de eisen voldoet, maar dat de bestuurswetgever scherp aan de EVRM-wind zeilt.

Zuinige wetgever

Het rapport spreekt over een ‘te zuinige bestuurswetgever’. Juist in Nederland zou je verwachten dat regering en parlement zelf nauwlettend toezien op de grondwettigheid van wetsvoorstellen. Want anders dan in ons omringende landen, legt de Nederlandse grondwet dit toezicht principieel neer bij de wetgever in plaats van bij een constitutionele rechter.

De onderzoekers concluderen ook dat de grondrechten van burgers in het strafrecht soms beter beschermd zijn dan in het bestuursrecht bij vergelijkbare inbreuken. Daarvoor is geen goede reden te bedenken en het is ook niet in overeenstemming met de gelijke behandelingsnormen van het EVRM.

Onafhankelijk

De onafhankelijke rechter speelt van oudsher een centrale rol bij de bescherming van grondrechten van burgers. Dat is een groot goed, maar wel een die onder druk staat. Om de burgerrechten te kunnen beschermen, vinden de onderzoekers het wenselijk dat rechters bij ingrijpende bestuursrechtelijke maatregelen preventief moeten kunnen toetsen.

Rechtsstaat

Het onderzoek ’Adequate rechtsbescherming bij grondrechtenbeperkend overheidsingrijpen’ is een uitvloeisel van de Agenda van de Rechtspraak 2011-2014 ten aanzien van vergelijkbare inbreuken op grondrechten. Daarin staat onder meer dat de Rechtspraak de rechtsstaat verder wil versterken door toe te zien op de bescherming van burgerrechten. De Landelijke Overleggen Vakinhoud Bestuur en Straf hebben gezamenlijk het initiatief genomen tot dit onderzoek.

Bron: de Rechtspraak

Print Friendly and PDF ^

Ontvankelijkheid verzoek ex artikel 591a Sv

Gerechtshof Arnhem 1 juni 2014, ECLI:NL:GHARN:2012:3966

Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 oktober 2011, houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof leidt uit het dossier af dat voor de zaak met parketnummer 05-7010995 een dagvaarding is uitgebracht voor een zitting van de politierechter te Arnhem op 11 november 2010. Deze dagvaarding is op 16 september 2010 in persoon aan appellant betekend. Het hof leidt voorts uit het dossier af dat voornoemde dagvaarding is ingetrokken. Bij brief van 15 december 2010 heeft de officier van justitie – ingevolge het bepaalde in artikel 266, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering – aan appellant kennisgegeven van (verdere) vervolging af te zien. Blijkens de verklaring van appellant in eerste aanleg, welke hij ter zitting van het hof heeft bevestigd, heeft hij voornoemde kennisgeving op 16 december 2010 ontvangen. Het verzoekschrift is op 4 april 2011 door appellant ter griffie van de rechtbank Arnhem ingediend. Gelet op het vorenstaande rijst de vraag of appellant in het verzoek kan worden ontvangen.

Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Daarbij heeft de rechtbank het volgend overwogen:

‘Op grond van het bepaalde in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering heeft verzoeker 3 maanden (90 dagen) de tijd om een verzoekschrift in te dienen. Uitgaande van het feit dat verzoeker, zoals door verzoeker zelf ter raadkamer is bevestigd, op 16 december 2010 de sepotmededeling heeft ontvangen, had hij dus tot 16 maart 2011 de tijd om het verzoekschrift in te dienen. Het verzoekschrift is echter ingediend op 4 april 2011’.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep.

Appellant heeft gesteld dat indien er twijfel bestaat over zijn ontvankelijkheid hem, conform bestaande jurisprudentie, het voordeel van de twijfel dient te worden gegund zodat hij in zijn verzoek kan worden ontvangen.

Ten aanzien van de ontvankelijkheidvraag acht het hof ten eerste van belang of de kennisgeving van niet verdere vervolging van 15 december 2010 aan appellant had moeten worden betekend.

Artikel 245a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:

‘Kennisgevingen van verdere vervolging en van niet verdere vervolging worden aan de verdachte betekend’.

Deze bepaling staat in Boek 2, Titel IV, en is van toepassing in zaken waarin een gerechtelijk vooronderzoek heeft plaatsgevonden en/of voorlopige hechtenis is toegepast. In de zaak tegen appellant was er geen sprake van een gerechtelijk vooronderzoek of voorlopige hechtenis.

Artikel 266, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:

‘Wordt bij of na de intrekking der dagvaarding van verdere vervolging afgezien, dan doet de officier van justitie den verdachte onverwijld kennis geven dat hij hem ter zake van het feit waarop de dagvaarding betrekking had, niet verder zal vervolgen. De artikelen 246, 247 en 255 zijn van toepassing’.

Artikel 267, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt vervolgens:

‘Indien de dagvaarding is ingetrokken, zonder dat den verdachte eene kennisgeving van niet verdere vervolging is beteekend ( onderstreping hof), stelt de rechtbank, op het verzoek van den verdachte, den officier van justitie een termijn binnen welken hetzij tot dagvaarding, hetzij tot kennisgeving van niet verdere vervolging moet worden overgegaan. Artikel 255, vierde en vijfde lid, is van toepassing.’

Uit het bepaalde in artikel 266, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt niet uitdrukkelijk dat de kennisgeving van niet verdere vervolging aan appellant moet worden betekend, te meer nu artikel 245a – anders dan de artikelen 246, 247 en 255 – van het Wetboek van Strafvordering niet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Gelet op de bewoordingen van artikel 267 van het Wetboek van Strafvordering volgt naar het oordeel van het hof echter desalniettemin uit het systeem van de wet dat de kennisgeving van niet verdere vervolging van 15 december 2010 aan appellant had moeten worden betekend (Vgl. G.J.M. Corstens, ‘Het Nederlands strafprocesrecht’, Kluwer, Deventer 2011, 7e druk, p. 531).

Het verzoek ex artikel 591a, tweede lid,van het Wetboek van Strafvordering dient ingevolge artikel 591a, vierde lid, en artikel 591, tweede lid, van dat wetboek binnen drie maanden na het eindigen van de zaak te worden ingediend. Deze termijn begint in dit geval pas te lopen nadat de kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend (Vgl. Hoge Raad 6 oktober 1998, NJ 1999, 106). Aangezien aan appellant geen kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, is de zaak strikt genomen nog niet geëindigd. Daar zal het hof in dit geval om proceseconomische redenen overheen stappen omdat het Openbaar Ministerie zich in eerste aanleg en in hoger beroep uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat de zaak tegen appellant reeds is geëindigd. Appellant kan derhalve in zijn verzoek worden ontvangen.

Het inleidende verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding aan appellant op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ter zake van:

  • de door appellant ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfskosten;
  • de door appellant gemaakte kosten van rechtsbijstand ad € 6.356,01, te vermeerderen met de leenrente van 9.9%;
  • schade door opsluiting, intimidatie en fysiek geweld;
  • het indienen en behandelen van het verzoekschrift.

Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Veroordeling wegens babbeltrucs. Uitgebreide bewijsoverweging modus operandi & strafmotivering.

Rechtbank Rotterdam 14 oktober 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:8434

Modus operandi

De rechtbank stelt vast dat de in casu betreffende feiten zich allen kenmerken door het gebruik van dezelfde modus operandi, namelijk door het gebruik van zogenaamde ‘babbeltrucs’, waarbij verdachte in gezelschap is van nagenoeg iedere keer dezelfde groep medeverdachten. Zo benadert een of meer van de verdachten een (hoog) bejaarde in een hoedanigheid die de schijn van betrouwbaarheid moet wekken, zoals een medewerker van een verhuurder of gemeente, met de mededeling dat er een bepaalde controle in de woning dient plaats te vinden, of door zich voor te doen als een bekende of als een nieuwe buurvrouw die wil kennismaken. De bewoner verschaft hierop toegang tot de woning. Eenmaal binnen gedraagt de verdachte c.q. de verdachten zich opdringerig en ongeloofwaardig en leidt met dit gedrag de bewoner af, zodat heimelijk een derde verdachte de woning binnen kan komen. In veel gevallen wordt de bewoner met een smoes naar een andere kamer geleid en wordt de voordeur op een kier gezet zodat de derde verdachte ongemerkt de woning kan betreden en vrij spel heeft bij het doorzoeken van de woning op kostbare goederen, terwijl de ander de bejaarde blijft afleiden. Via mobiele telefoons houden verdachten onderling contact en nadat de derde verdachte de woning heeft doorzocht en verlaten, verlaten ook de overige verdachten, meestal heel abrupt, de woning. Indien de pincode van de gestolen bankpassen niet al bekend zijn, volgt vaak een telefoontje waarbij een zogenaamde bankmedewerker met een smoes om de pincode vraagt.

Feit 1

Op de camerabeelden van de hal van de flat is te zien dat drie vrouwen de hal komen binnenlopen en met hun kleding, capuchons en hoofddoeken hun gezichten bedekken en dat zij op diezelfde ongebruikelijke wijze de lift binnengaan. Eenmaal binnengekomen in de lift is te zien dat zij hun gezichtsbedekking verwijderen. Kennelijk waren zij zich niet bewust van het feit dat zich ook een camera in de lift bevond. Eén van die vrouwen wordt vervolgens door de verbalisant ambtshalve herkend als verdachte. Vervolgens is te zien dat de vrouwen gezamenlijk de lift verlaten. Aangeefster heeft verklaard dat één vrouw beneden bij de centrale toegangshal aanbelde en zei dat zij zich wilde voorstellen omdat zij hier kwam wonen en dat er even later twee vrouwen voor de deur stonden die gelijk binnen kwamen toen zij de deur opende. Eenmaal binnen gedragen de vrouwen zich vrijpostig en praten onderling in een onbekende taal.

Op de camerabeelden is te zien dat verdachte ongeveer een half uur na binnenkomst de flat weer verlaat. Zij is dan alleen en niet vergezeld van de andere twee vrouwen. Bij het betreden van de centrale hal bedekt de verdachte weer haar gezicht. De twee andere verdachten verlaten korte tijd later de flat. Ook zij proberen hun gezicht te bedekken om herkenning te voorkomen. Gelet op de camerabeelden waarbij verdachte is herkend en het feit dat zij en haar medeverdachten hun gezichten bedekt hielden wanneer zij zich in beeld van camera’s waanden, in samenhang bezien met de modus operandi van de feiten ten laste gelegd onder 2, 3, 4 en 5 acht de rechtbank ook het onder 1. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte de diefstal door twee of meer verenigde personen heeft gepleegd.

Feit 2

Aangever heeft verklaard dat hij eerst gebeld is door een vrouw met een buitenlands accent die aangaf dat er klachten zouden zijn binnengekomen en dat er over vijf minuten iemand langs zou komen. Vijf minuten later werd er aangebeld door een vrouw zonder accent die vervolgens aangever lang aan de praat heeft gehouden met verhalen over klachten over het water en niet goed werkende luchtafzuiging. Aangever geeft aan dat de vrouw rare vragen stelde en zich vreemd gedroeg en hem afleidde teneinde naar hij achteraf begreep de andere twee vrouwen, die hij later zag, de gelegenheid te geven de woning te doorzoeken. Aangever heeft de daders zijn huis uit zien vluchten. Hij zag ze vervolgens uit de galerijflat rennen. Eerst de één en toen de twee andere daders. Hij heeft geroepen: “dat zijn ze” en “politie”. Een getuige heeft hem gehoord en is achter twee van de drie daders aangelopen. Zij heeft gezien dat deze in een donkerblauwe Volkswagen zijn gestapt en de desbetreffende auto aangewezen aan de toegesnelde politie. De inzittenden van deze auto te weten medeverdachte 1, medeverdachte 2 en verdachte zijn vervolgens aangehouden.

De politie vindt de gestolen goederen terug op de looproute van de verdachten. Hierbij wordt ook een vingerafdruk aangetroffen van één van de medeverdachten. Het telefoongesprek waarmee de komst van een medewerker van de woningstichting werd aangekondigd bij aangever, is aangetroffen op de mobiele telefoon van een medeverdachte.

Feit 3

Observanten nemen waar dat medeverdachte 3 met drie medeverdachte vrouwen uit een auto stapt. Met een gereedschapskoffer belt hij aan bij de woning van aangeefster. Vervolgens wordt waargenomen dat hij het pand binnengaat en dat hij de voordeur op een kier laat staan. Twee vrouwen, waaronder verdachte gaan het pand binnen, de derde vrouw blijft aan de overkant van het pand staan met de telefoon aan haar oor. Ongeveer tien minuten later verlaten verdachte en de tweede vrouw het pand weer. De derde vrouw loopt achter hen aan en zij stappen gedrieën in een auto. Kort daarna verlaat ook medeverdachte 3 het pand.

Aangeefster heeft verklaard dat er een man aanbelde die zei dat hij via de gemeente aangewezen was om asbest te controleren. Eenmaal binnen in de woning sleutelde hij wat aan de verwarming en liep hij naar de keuken, onderwijl pratend met aangeefster die hem bleef volgen door de woning. Nadat hij weg was constateerde aangeefster dat er een broche was weggenomen. Medeverdachte 3 heeft bekend dat hij zich heeft voorgedaan als iemand die de woning kwam controleren op asbest en dat hij toen ongezien enkele sieraden heeft weggenomen. Hij gaf aan dat hij daar met twee anderen was geweest. Verdachte heeft verklaard dat zij wel in de woning is geweest maar beneden aan de trap heeft gewacht op medeverdachte 3 van wie zij niet had geweten wat hij in de woning aan het doen was. De verklaring van verdachte wordt niet geloofwaardig geacht, gelet op de verklaring van medeverdachte medeverdachte 3 en de werkwijze van verdachte, die buiten medeweten van de bewoonster binnensluipt door de opengelaten voordeur. Een werkwijze die binnen de modus operandi van verdachte valt.

Hierbij merkt de rechtbank op dat óók indien de feitelijke wegnemingshandeling in dit geval verricht is door medeverdachte 3, er desalniettemin ook bij deze babbeltruc sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen medeverdachte 3 en verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal door twee of meer verenigde personen zoals deze onder feit 3. ten laste is gelegd, heeft gepleegd.

Feit 4

Aangeefster verklaart dat er aangebeld werd door twee vrouwen die een verhaal hadden over vergiftigd water en dat de vrouwen, eenmaal binnen, zich vrijpostig gedroegen en in een buitenlandse taal spraken. De vrouwen loodsten aangeefster naar de badkamer om aar het water te gaan kijken.

Verdachte is door de verbalisant herkend op de camerabeelden nabij het woonzorgcomplex van het slachtoffer die zijn gemaakt op het de dag van het gebeurde. Daarnaast is aan de hand van het onderzoek aan het peilbaken geconstateerd dat de auto van een medeverdachte, dochter van verdachte, zich ten tijde van het ten laste gelegde bevond in de straat van de woning van het slachtoffer.

Medewerkers van het woonzorgcomplex hebben kort nadat aangeefster op de alarmbel had gedrukt drie vrouwen aangetroffen nabij een nooduitgang.

Aangeefster bleek na het bezoek van de vrouwen haar bankpas te missen en zij werd diezelfde dag nog gebeld door een vrouw die zei dat ze van de ING Bank was en naar haar pincode vroeg. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de handelwijze binnen de genoemde modus operandi van verdachte valt, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal door twee of meer verenigde personen zoals deze onder feit 4. ten laste is gelegd, heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

  1. diefstal door twee of meer verenigde personen;
  2. diefstal door twee of meer verenigde personen;
  3. diefstal door twee of meer verenigde personen;
  4. diefstal door twee of meer verenigde personen;
  5. diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafoplegging

Verdachte heeft zich samen met een anderen schuldig gemaakt aan diefstal in een vijftal woningen van (hoog) bejaarde mensen. Verdachte heeft haar slachtoffers kennelijk bewust uitgekozen op hun hoge leeftijd en dientengevolge op hun kwetsbaarheid. Eén van de mededaders van verdachte heeft de (hoog) bejaarden veelal benaderd in een hoedanigheid die de schijn van betrouwbaarheid moet wekken, zoals een medewerker van een verhuurder of een netbeheerder, dan wel door zich voor te doen als een nieuwe buurvrouw die wil kennismaken. Van het vertrouwen dat haar mededader in die hoedanigheid uitstraalde, maakte zij misbruik door hun slachtoffers, die zich mede door hun hoge leeftijd meer dan een ander in een hulpbehoevende situatie bevonden, af te leiden en verdachte en een ander binnen te laten, zodat zij geldbedragen en sieraden konden wegnemen.

De rechtbank is van oordeel dat dit buitengewoon ernstige feiten zijn. Verdachte heeft deze door hun hoge leeftijd kwetsbare personen, doelbewust als gemakkelijke prooi uitgekozen en hen samen met anderen op een uitgekookte, voorbedachte en geoefende wijze benaderd. Met haar optreden heeft verdachte het vertrouwen van haar slachtoffers, die door hun leeftijd veelal in hoge mate afhankelijk zijn van de hulp van anderen, ernstig geschaad. De rechtbank neemt hierbij ook in beschouwing dat de feiten steeds werden gepleegd bij de slachtoffers thuis en zelfs in een woonzorgcomplex, waardoor het gevoel van veiligheid dat een ieder in en rond zijn huis probeert te waarborgen, ernstig is aangetast. Bovendien brengen deze feiten ook een gevoel van onbehagen teweeg in de omgeving van de slachtoffers, bij hun familieleden en in de samenleving in het algemeen.

Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is eveneens in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat zij blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 september 2014 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 7 juli 2014. Dit rapport houdt het volgende in. Verdachte heeft in de periode 2013 - 2014 tien maanden geen uitkering gekregen. Als gevolg hiervan zijn er ernstige financiële problemen ontstaan en is het gezin uit huis gezet vanwege een huurschuld. Verdachte is gediagnosticeerd met een post traumatische stressstoornis en een depressie. Verdachte heeft een aandoening aan de schildklier, waardoor zij ziek is. Verdachte heeft een laag zelfbeeld en lijkt onvoldoende in staat om voor zichzelf op te komen. Betrokkene is analfabeet en heeft moeite met de Nederlandse taal. Zij heeft, buiten haar familie om geen sociaal netwerk, terwijl er aanwijzingen zijn dat haar familie, naast de financiële problemen een belangrijke criminogene factor is. Haar dochter echter, is een ondersteunende en positieve factor in het leven van verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Op 3 juli 2014 is verdachte gedetineerd, omdat België een uitleveringsverzoek heeft ingediend. Indien er geen uitlevering aan België plaatsvindt dan wordt, geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met onder meer een meldplicht. Voorts wordt verdachte verplicht zich te laten behandelen voor haar post traumatische stressstoornis en haar depressie bij Ipsy of ambulante forensische zorg en wordt zij geboden zich op de door de reclassering aangegeven specifieke tijdstippen op de Lepelaarsingel 35, Capelle aan den IJssel te bevinden. Het locatiegebod kan worden gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel.

Al het vorenstaande in aanmerking genomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden dient te worden opgelegd. De rechtbank legt daarmee een zwaardere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, nu de rechtbank meer feiten bewezen acht.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^