Kan een advocaat een geslaagd beroep doen op het verschoningsrecht t.a.v. stukken die in een fiscale procedure door hemzelf zijn ingebracht (en die vervolgens door FIOD / OM zijn verkregen)?

Parket bij de Hoge Raad 3 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1301

De kernvraag is of de advocaat een geslaagd beroep kan doen op het verschoningsrecht ten aanzien van documenten die door hem in een procedure tegen de Inspecteur van de Belastingdienst zijn ingebracht en waarbij deze documenten vervolgens op grond van artikel 43c UAWR door de FIOD zijn verkregen van de Belastingdienst. AG Spronken concludeert van wel. De uitzondering op de geheimhoudingsplicht van de inspecteur jegens de directeur van de FIOD in de gevallen zoals bedoeld in art. 43c lid 1 sub h UAwr brengt daarin geen verandering. De noodzaak van een grondslag voor informatiedeling in art. 43c lid 1 sub h UAwr benadrukt nu juist dat de inspecteur en de FIOD twee verschillende organen zijn, die, hoewel beide onderdeel van de Belastingdienst, niet als één en ondeelbaar kunnen worden aangemerkt. De (begrenzing van de) geheimhoudingsplicht van de inspecteur staat bovendien – uiteraard – volledig los van het verschoningsrecht van de advocaat. Ook de omstandigheid dat het tiendagenstuk in de fiscale procedure is ingebracht en daarmee ook aan de inspecteur van de Belastingdienst als wederpartij, die eveneens belast is met de opsporing van fiscale delicten, ter kennis is gebracht, maakt dit niet anders. In de strafzaak waarin het beroep op het verschoningsrecht door klager wordt gedaan is er immers geen sprake van vervolging wegens een fiscaal delict.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Oplichting: HR over aannemen valse hoedanigheid

Hoge Raad 19 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1517

Het aannemen van een valse hoedanigheid houdt in dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken ontstaat met betrekking tot de persoon van de verdachte, diens naam of hoedanigheid, met als doel daarvan misbruik te maken. De verdachte heeft door zich voor te doen als “medewerker” van een vaste klant, doelbewust een associatie met een betrouwbare klant opgeroepen. Dit kan worden aangemerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid. Het aannemen van een valse hoedanigheid is niet uitsluitend afhankelijk van het opgeven van een valse naam.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Ontneming: HR herhaalt eisen voor vaststelling dat voldoende aanwijzingen bestaan dat andere strafbare feiten door betrokkene zijn begaan

Hoge Raad 12 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1514

Het gaat om profijtontneming uit illegale vogelhandel, waaronder uit in de strafzaak niet ten laste gelegde onderhandse verkoop van vogels. Zijn er “voldoende aanwijzingen” dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit onderhandse verkoop?

Read More
Print Friendly and PDF ^

Cassatie in het belang van de wet over DNA-onderzoek bij veroordeelden

Hoge Raad 19 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1694

Het uitgangspunt is dat bij iedere veroordeelde, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (DNA-V), celmateriaal wordt afgenomen met het oog op het bepalen en verwerken van een DNA-profiel. Alleen in de in artikel 2.1 sub a en sub b van de DNA-V genoemde gevallen kan dit bevel achterwege worden gelaten. Bij de beoordeling of de uitzonderingsgrond van artikel 2.1 sub b DNA-V van toepassing is, mag uitsluitend rekening worden gehouden met twee aspecten: i) de aard van het misdrijf en ii) de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd. Met de term ‘aard van het misdrijf’ wordt gedoeld op het type misdrijf waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing. Volgens de wetsgeschiedenis is daarvan sprake bij misdrijven waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten. Bepalend is of er sprake is van een type misdrijf waarvoor in het algemeen moet worden aangenomen dat DNA-onderzoek bij de opsporing ervan geen of slechts bij hoge uitzondering een rol kan spelen. In deze context kan men spreken van een abstracte beoordeling. Het is daarbij van belang dat de in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeelden worden bezien tegen de achtergrond van de stand van de techniek op het moment van de totstandkoming van de DNA-V. Bij de toepassing van artikel 2.1 sub b DNA-V moet echter steeds worden uitgegaan van de mogelijkheden die de hedendaagse opsporingstechnieken bieden, zodat aan de in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeelden minder betekenis toekomt.

Read More
Print Friendly and PDF ^

HR slaat (kritische) piketpaaltjes over de vraag wanneer een verhoor aanvangt bij een niet-aangehouden verdachte

In de eerste zaak probeerde een wijkagent de verdachte een reactie te ontlokken over zijn betrokkenheid bij een diefstal door hem te confronteren met het feit dat de wijkagent hem herkend had op camerabeelden. In de tweede zaak vroeg de politie de verdachte van het doorrijden na een aanrijding wat hij die ochtend had gedaan en ‘of er niet iets was wat de politie moest weten’. Daarmee was in beide gevallen sprake van een verhoor, op een moment dat bij de politie ten aanzien van beide verdachten al een redelijk vermoeden van schuld bestond. Daarom moesten deze verdachten voorafgaand aan hun verhoor worden gewezen op hun zwijgrecht en op hun recht op rechtsbijstand. De cassatiemiddelen in beide zaken klagen terecht over het andersluidende oordeel van het hof.

Read More
Print Friendly and PDF ^