Vrijspraak na (succesvol) art. 12 Sv beklag) voor verduistering in dienstbetrekking bij Gemeente Rijswijk

Rechtbank Den Haag 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17561

De Gemeente Rijswijk heeft naar aanleiding van het constateren van kleine kasverschillen bij transacties waar de verdachte bij was betrokken, intern onderzoek gedaan. Tevens heeft zij Hoffmann Recherchebureau ingeschakeld om onderzoek te laten doen. Naar aanleiding daarvan heeft de Gemeente op 6 maart 2018 aangifte gedaan van verduistering. De verdachte zou in een periode van 5 jaar fictieve retourtransacties (voornamelijk retouren van parkeervergunningen en andere producten waarvoor leges moeten worden betaald) hebben aangemaakt en zich de contante retourbetaling hebben toegeëigend tot een bedrag van ruim € 20.000.

De verdachte is vervolgens ontslagen door de Gemeente op 10 april 2018. Tot en met de Centrale Raad voor Beroep is dat ontslag in stand gebleven.

Naar aanleiding van het verhoor van de verdachte op 6 september 2018 is een aantal getuigen van de afdeling Burgerzaken gehoord.

Op 4 november 2020 werd de zaak door het Openbaar Ministerie geseponeerd bij gebrek aan bewijs (sepot 02).]

Beklag ex art. 12 Sv

De Gemeente is vervolgens op 18 februari 2021 een klachtprocedure ex artikel 12 Wetboek Strafvordering begonnen bij het Gerechtshof Den Haag. Op 2 mei 2023 heeft het gerechtshof de klacht gegrond verklaard. Vervolgens heeft de politie nader onderzoek gedaan door middel van het horen van (andere) getuigen en zijn de rapporten van de Gemeente en Hoffmann Recherche in het strafdossier opgenomen. De Gemeente heeft zich in de voorliggende procedure als benadeelde partij gevoegd voor een bedrag van € 82.746,77 en proceskosten van € 2.007,50.

Standpunt OM

De officier van justitie mr. J.C.G. van der Wulp heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding tenlastegelegde.

Oordeel rechtbank

Het beschikbare bewijs

De in het dossier opgenomen stukken vallen uiteen in de aangifte, getuigenverklaringen en de betreffende (retour)bonnen waarover de verdachte is bevraagd, en naar aanleiding waarvan een aantal van de betreffende personen (bewoners die een parkeervergunning zouden hebben geretourneerd) zijn gebeld. De politie heeft geen andere onderzoek verricht, ook geen onderzoek naar de financiën van de verdachte.

Naar aanleiding van de resultaten van genoemd onderzoek kan de politierechter vaststellen dat bij de Gemeente in het tenlastegelegde tijdvak een groot aantal fictieve (retour)transacties is opgemaakt door middel van retourbonnen waarbij contant geld vanuit de kas van de Gemeente is gevloeid. Omdat tegenover alle uit de kas genomen bedragen een transactiebon stond, was de kas op zichzelf kloppend, behoudens de eerder genoemde kleine verschillen die de aanleiding waren voor het onderzoek. Aangezien de transacties fictief zijn geweest, maar de uit de kas gevloeide contanten niet, kan het naar oordeel van de politierechter niet anders zijn dat dat sprake is geweest van (een vorm van) diefstal of verduistering. De vraag die dan beantwoord moet worden, is of deze verduistering zonder gerede twijfel aan de verdachte kan worden gekoppeld.

Er zijn objectieve aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte in het dossier: (1) de betreffende transacties vonden nooit plaats als de verdachte met verlof was, (2) op de betreffende bonnen die door haar getekend waren, ontbrak een handtekening van de klant (voor ontvangst) terwijl dit naar zeggen van de Gemeente wel het protocol was, (3) sommige klanten die hun parkeervergunning zouden hebben geretourneerd verklaren dat zij dit niet hebben gedaan, terwijl door de verdachte getekende bonnen ter zake in de administratie zijn gevonden, en het corresponderende geld contant is uitgekeerd (4) de verdachte had in de tenlastegelegde periode toegang tot de kas, (5) ten opzichte van de andere medewerkers die transacties aanmaakten waren de saldi van de verdachte altijd sterk negatief op basis van contante uitbetalingen, terwijl bij de andere medewerkers steevast een (sterk) positief saldo resteerde in de meetperiodes (de tenlastegelegde jaren).

De politierechter let bij het wegen van genoemde aanwijzingen op de rest van het dossier. Daarin verklaren diverse getuigen dat de kas overdag vaak toegankelijk was voor meer personen en dat hij aan het einde van de dag de kluis geheel gesloten werd, dat medewerkers soms op elkaars account transacties invoereden (omdat de computer nu eenmaal daarop openstaat), dat een schriftelijk mandaat voor de uitgifte van contant geld uit de kas (wat volgens de Gemeente verplicht is) niet altijd werd afgewacht wanneer contanten nodig waren (voor kleine uitgaven, zoals een bloemetje), en dat het protocol van drie handtekeningen op iedere retourbetaling ook niet altijd strikt werd nageleefd door andere medewerkers (dan de verdachten).

Verder is het feit dat de verdachte transacties nooit plaats vonden tijdens het verlof van de verdachte niet concludent. Niet is duidelijk geworden of dit niet voor andere medewerkers ook gold, waarbij wordt opgemerkt dat er altijd ook anderen aan het werk waren als de verdachte aan het werk was.

Vast staat dat verder dat er geen getuige is die de vermeende wegnemingshandeling heeft waargenomen. Ook is niet duidelijk of hetzelfde onderzoek (natrekken van retourtransacties bij klanten) is verricht bij andere medewerkers met dezelfde bevoegdheden als de verdachte. Dit klemt temeer nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het iemand anders moet zijn geweest die de bedragen heeft weggenomen, waarbij dat kan zijn gebeurd door iemand die niet dezelfde bevoegdheden had als de verdachte, maar die wel toegang had tot het contante geld, te weten de baliemedewerkers. Niet is duidelijk of naar de baliemedewerkers onderzoek is gedaan.

Verder is gebleken dat de resultaten van het interne onderzoek van de Gemeente en van Hoffmann Recherche met alle (relevante) medewerkers zijn gedeeld in een vroeg stadium, in elk geval voordat de getuigen werden verhoord na het artikel 12-bevel van het gerechtshof. Naar oordeel van de politierechter kunnen die getuigen, gelet op hun positie ten opzichte van hun werkgever, na kennisneming van die resultaten niet meer als objectief worden beschouwd.

Tenslotte overweegt de politierechter dat geen onderzoek is gedaan naar de financiële situatie van de verdachte, zodat geen inzicht is gekregen in haar bestedingspatroon en wat daar uit zou kunnen worden afgeleid.

Conclusie ten aanzien van het bewijs

Samenvattend komt de politierechter tot de conclusie dat er weliswaar voldoende concrete aanwijzingen waren om de vervolging tegen de verdachte voort te zetten na het aanvankelijke sepot, en in dat kader aanvullend onderzoek te doen. Maar alles overziend blijft er gerede twijfel over met betrekking tot de rol van de verdachte in het geheel. Dat heeft tot gevolg dat de politierechter de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^