Veroordeling (gepensioneerd) belastingadviseur van twee bekende dj’s

Rechtbank Rotterdam 22 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1036

De verdachte is een gepensioneerd belastingadviseur. Hij wordt vervolgd voor het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften voor zijn cliënten, twee bekende dj’s (medeverdachte 1 en medeverdachte 2), over de jaren 2015, 2016 en 2017.

De kern van de zaak betreft de aangiften inkomstenbelasting waarin werd vermeld dat de dj’s vanaf 1 januari 2015 niet langer in Nederland woonden en daarom geen belastingplicht meer hadden. Nader onderzoek door de FIOD en de Belastingdienst wees echter uit dat zij nog steeds een duurzame band met Nederland hadden en dus belastingplichtig waren.

De verdediging stelt dat de verdachte heeft vertrouwd op de expertise van een medeverdachte ([medeverdachte 3]), die de fiscale onderbouwing verzorgde. Daarnaast betoogt de verdediging dat het Openbaar Ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat de strafzaak tegen de belastingplichtige cliënten is geseponeerd.

Tenlastelegging

De verdachte wordt beschuldigd van:

  1. Het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften, waardoor te weinig belasting werd geheven.

  2. Het medeplegen van valsheid in geschrift door het indienen van een brief aan de Belastingdienst met feitelijke onjuistheden.

De officier van justitie vordert een bewezenverklaring van beide feiten en een beroepsverbod van 5 jaar.

Standpunt van de verdediging

De verdediging voert verschillende verweren:

  • Schending van het gelijkheidsbeginsel: De strafzaak tegen de cliënten van de verdachte is geseponeerd, terwijl zij dezelfde feiten zouden hebben gepleegd.

  • Geen opzet: De verdachte heeft vertrouwd op de expertise van [medeverdachte 3] en was zich niet bewust van de onjuistheden in de aangiften.

  • Pleitbaar standpunt: Er bestond ruimte voor discussie over de fiscale woonplaats van de cliënten, waardoor geen sprake was van opzet.

  • Vrijspraak feit 2: De verdachte was niet betrokken bij het opstellen van de brief aan de Belastingdienst en had hier slechts een beperkte rol in.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie beleidsvrijheid heeft bij de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan. De cliënten van de verdachte zijn niet vervolgd omdat bestuursrechtelijk ingrijpen door de Belastingdienst voldoende werd geacht. De rol van de verdachte als belastingadviseur verschilt echter van die van de belastingplichtigen, waardoor geen sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de vervolgingsuitsluitingsgrond uit artikel 69, vierde lid, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) van toepassing is op het tweede deel van feit 1 (gebruikmaken van valse belastingaangiften). Dit betekent dat het Openbaar Ministerie voor dat deel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk is.

Bewezenverklaring feit 1 (opzettelijk doen van onjuiste aangiften)

Uit het onderzoek blijkt dat de verdachte in de periode van april 2017 tot en met maart 2020 namens zijn cliënten belastingaangiften heeft ingediend waarin stond vermeld dat zij niet langer in Nederland woonden en geen belastbaar inkomen hadden. Dit was gebaseerd op een brief van [medeverdachte 3] aan de Belastingdienst, waarin werd beweerd dat de dj’s slechts tijdelijk in Nederland verbleven en geen relevante economische en sociale binding meer hadden.

Onderzoek van de FIOD wees echter uit dat deze beweringen onjuist waren:

  • De dj’s verbleven veel langer in Nederland dan opgegeven.

  • Ze hadden nog steeds meerdere bankrekeningen in Nederland.

  • Hun telefoonabonnementen en ziektekostenverzekeringen waren niet uitsluitend in het buitenland afgesloten.

De verdachte wist dat de brief geen onderbouwing bevatte en geen objectieve gegevens om de fiscale woonplaats te bepalen. Toch heeft hij de aangiften ingediend zonder aanvullend onderzoek te doen. Dit duidt volgens de rechtbank op voorwaardelijk opzet, omdat hij de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de aangiften onjuist waren.

Het verweer dat sprake was van een pleitbaar standpunt wordt verworpen. De brief van een fiscaal advocatenkantoor uit 2019 kan niet met terugwerkende kracht de eerdere aangiften rechtvaardigen.

De rechtbank acht het medeplegen bewezen, omdat de verdachte nauw heeft samengewerkt met zijn cliënten bij het indienen van de aangiften.

Vrijspraak feit 2 (valsheid in geschrift)

De rechtbank oordeelt dat de verdachte onvoldoende betrokken was bij het opstellen van de brief aan de Belastingdienst. Uit e-mailcorrespondentie blijkt dat hij slechts een typefout in het document opmerkte, maar niet actief meewerkte aan de inhoud ervan. Daarom wordt hij van dit feit vrijgesproken.

Strafoplegging

De rechtbank weegt de volgende factoren mee:

  • Ernst van het feit: De verdachte heeft het vertrouwen in de juistheid van belastingaangiften geschaad.

  • Persoonlijke omstandigheden: De verdachte heeft een blanco strafblad en is inmiddels gepensioneerd.

  • Ouderdom van de feiten: De feiten dateren uit 2015-2017, wat strafvermindering rechtvaardigt.

  • Geen financieel gewin: De verdachte heeft zelf niet geprofiteerd van de fraude.

De rechtbank acht een beroepsverbod niet noodzakelijk, omdat de verdachte niet langer werkzaam is als belastingadviseur. In plaats daarvan legt de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur op, met een proeftijd van 2 jaar.

Beslissing van de rechtbank

  • Niet-ontvankelijkheid: Het Openbaar Ministerie is niet-ontvankelijk in de vervolging voor het tweede gedeelte van feit 1 (gebruikmaken van valse aangiften).

  • Vrijspraak: De verdachte wordt vrijgesproken van feit 2 (valsheid in geschrift).

  • Bewezenverklaring: De verdachte wordt schuldig bevonden aan feit 1 primair (opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften).

  • Strafoplegging: Een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^