Kamervragen over het schenden van het verschoningsrecht door het OM

Op 11 november jl. zijn er kamervragen gesteld door de leden Palmen (Nieuw Sociaal Contract) en Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het schenden van het verschoningsrecht door het OM. Aanleiding voor de vragen zijn onder meer de overeenkomst die tussen het OM en Stibbe is gesloten in de Box-zaak alsook de berichten over schending van het verschoningsrecht in de mondkapjesaffaire.

Deze vragen luiden als volgt:

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de artikelen «OM betaalt miljoenen in schikking met vermogensbeheerder en Stibbe» en het persbericht «Beëindiging van procedures over het verschoningsrecht door overeenkomst tussen Openbaar Ministerie, Stibbe en vermogensbeheerder»?

Vraag 2

Zou u een volledige lijst kunnen geven van alle fouten die die door het OM zijn gemaakt, met daarbij een toelichting hoe deze fouten tot stand zijn gekomen?

Vraag 3

Welke lering is er door het OM, uw ministerie of de landsadvocaat getrokken? Hoe gaan uw ministerie, het OM of de landsadvocaat voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?

Vraag 4

Welke werkafspraken en procedures zijn er gemaakt die ervoor moeten zorgen dat het verschoningsrecht door de Staat gewaarborgd blijft?

Vraag 5

Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld bij de totstandkoming van de schikking in de Castor-zaak?

Vraag 6

Hoe reflecteert u op de procesopstelling van het OM? In de Castor-zaak moesten er meer dan 20 rechtszaken gevoerd worden om de waarheid boven water te krijgen en is het OM uiteindelijk diep door het stof gegaan. Bovendien is gebleken dat het OM zeer terughoudend was met het geven van volledige en waarachtige informatie.

Vraag 7

Past deze proceshouding van het OM bij de maatschappelijke en morele normen die de overheid in acht behoort te nemen, zeker in relatie tot haar burgers?

Vraag 8

Wat is de rol geweest van de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken bij de totstandkoming of bevordering van deze procesopstelling? En hoe beoordeelt u deze rol?

Vraag 9

Had volgens u het OM niet eerder en ruiterlijker inzicht moeten verschaffen in de wijze waarop het OM inbreuk maakte op het verschoningsrecht?

Vraag 10

Hoe vindt u dat de overheid bij soortgelijke kwesties waarin er onwettig gehandeld wordt jegens Nederlandse burgers, zich moet opstellen?

Vraag 11

Hoe kijkt u naar de beslissing van de rechter-commissaris van afgelopen donderdag inzake de mondkapjesaffaire waaruit is gebleken dat het OM andermaal mogelijk het verschoningsrecht heeft geschonden?

Vraag 12

Zijn bij de mondkapjes-kwestie de «goede en toekomstbestendige procedures en werkafspraken» leidend geweest en nagekomen?

Vraag 13

Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld in deze kwestie over de mondkapjesaffaire?

Vraag 14

Kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom u, in antwoord op eerdere Kamervragen, zonder onderbouwing, aangeeft dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld? Kunt u toelichten hoe u tot dit oordeel bent gekomen en op welke feiten u dit baseert? Kunt u daarbij ook aangeven op welke onderdelen u kritisch bent over het handelen van de landsadvocaat?

Vraag 15

In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de tuchtrechter slechts de lichtste tuchtstraf heeft opgelegd aan de landsadvocaat. Kunt u aangeven waarom dit gegeven relevant is voor uw oordeel dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld en op welke feiten u dit baseert? Was er aanleiding voor u om tot een andere conclusie te komen als er een zwaardere tuchtstraf was opgelegd door de tuchtrechter?

Vraag 16

In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de landsadvocaat met zijn brief van 9 september 2024 niet als doel had om reflectie te tonen. Is de landsadvocaat nog wel voornemens, ook richting de Kamer, om te reflecteren op zijn handelen en aan te geven welke fouten hij heeft gemaakt? Zo ja, wanneer komt deze reflectie? Zo nee, waarom niet?

Vraag 17

In de tuchtuitspraak merken de tuchtrechters op dat door de landsadvocaat en diens collega onjuiste feiten zijn gesteld (rov. 10.1.5). De raad oordeelt dat deze gedraging onvoldoende verwijtbaar is, mede omdat de landsadvocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal van de cliënt, in dit het geval het OM. Hoe kan het gebeuren dat het OM ofwel de landsadvocaat onjuiste feiten hebben gesteld in deze procedure en daarmee verkeerde inzichten hebben verschaft aan rechters en de wederpartij?

Vraag 18

Op basis van welke informatie heeft de landsadvocaat overwogen om deze onjuiste stelling toch in het geding te brengen?

Vraag 19

Wilt u deze vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?

Print Friendly and PDF ^