Hoge Raad stelt naar aanleiding van de zaak Landeck zijn eigen rechtspraak op het punt van onderzoek aan elektronische gegevensdragers enigszins bij

Hoge Raad 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409

De Hoge Raad gaat in een uitspraak van vandaag in op de gevolgen van de zaak CG/Landeck (Hof van Justitie EU 4 oktober 2024 in zaak C-548/21). Het Europees Hof heeft in die uitspraak de voorwaarden verduidelijkt waaraan politie en justitie moeten voldoen om toegang te krijgen tot gegevens op mobiele telefoons en computers. De Hoge Raad stelt naar aanleiding daarvan zijn eigen rechtspraak – in afwachting van een wettelijke regeling - enigszins bij.

De zaak

De zaak gaat over betaalverzoekfraude. Het gerechtshof heeft de verdachte veroordeeld voor internetoplichting in meerdere vormen. Met gebruikmaking van valse Tikkie-links en phishingwebsites heeft de verdachte inloggegevens bemachtigd van diverse nietsvermoedende slachtoffers, die waren benaderd via Marktplaats. Vervolgens zijn daarmee bedragen van de rekeningen van de slachtoffers gehaald. Het hof legde een gevangenisstraf op van 14 maanden. Het OM en de verdachte gingen in cassatie.

Het advies van de advocaat-generaal

De AG adviseerde de Hoge Raad de veroordeling in stand te laten en alleen de opgelegde straf vanwege de te lange duur van de procedure met de gebruikelijke maatstaf te verminderen.

Oordeel Hoge Raad

In cassatie ging het (onder meer) om het oordeel van het hof over de rechtmatigheid van het onderzoek aan de inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers (zoals smartphones, laptops en dergelijke). De vraag was of na die inbeslagname door de rechter-commissaris nog extra toestemming nodig is om aan en in die voorwerpen onderzoek te mogen doen. De Hoge Raad stelt naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak CG/Landeck zijn eerdere rechtspraak (enigszins) bij.

Het oordeel van de Hoge Raad houdt kort gezegd het volgende in. Politiemensen mogen op basis van hun eigen bevoegdheden zonder nadere toestemming onderzoek doen aan inbeslaggenomen voorwerpen – waaronder elektronische gegevensdragers – als dat niet meer dan een beperkte inbreuk op de privacy van de gebruiker van dat voorwerp oplevert. De wet vereist in zo’n geval geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Een onderzoek om alleen de identiteit van de gebruiker vast te stellen is zo’n beperkte inbreuk. Een ander voorbeeld is een opsporingsambtenaar die een bij een verdachte aangetroffen smartphone of computer bekijkt en daarbij enkele beperkte waarnemingen doet over het feitelijk gebruik daarvan op dat moment of direct voorafgaand aan de inbeslagname, bijvoorbeeld door na te gaan welke contacten de gebruiker van een telefoon kort tevoren heeft gelegd.

Van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is echter geen sprake als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan de gegevensdrager inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens maar ook in gegevens zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie en gevoelige gegevens (persoonsgegevens waaruit ras, etnische afkomst, politieke opvattingen en religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen blijken). Als politie en justitie zulk onderzoek willen doen, is daarvoor – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Die toetsing kan leiden tot een door de rechter-commissaris (op vordering van de officier van justitie) verstrekte machtiging tot het verrichten van dat onderzoek. Ook kan de rechter-commissaris beslissen dat dit onderzoek onder zijn eigen verantwoordelijkheid wordt uitgevoerd. Daarbij kan de rechter-commissaris opsporingsambtenaren het bevel geven om dit onderzoek te verrichten.

Bij het aan elektronische gegevensdragers te verrichten onderzoek mag geen grotere inbreuk worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker dan noodzakelijk. Aan het voldoen aan die waarborg kan bijdragen dat de rechter-commissaris in zijn machtiging of bevel vastlegt wat het doel van dit onderzoek is, en verder dat daarbij wordt voorgeschreven dat dit onderzoek – voor zover mogelijk – geautomatiseerd wordt gedaan met behulp van een technisch hulpmiddel. Ook kan daaraan bijdragen dat uit een schriftelijk verslag van de uitkomst van het onderzoek ook kan blijken hoe het onderzoek was ingericht en wat de omvang daarvan was.

Eindoordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft de cassatieberoepen van het Openbaar Ministerie en van de verdachte verworpen. Wel heeft hij de gevangenisstraf van veertien maanden verminderd met twee weken vanwege de te lange duur van het strafproces.

De Hoge Raad heeft in een andere zaak waarin dezelfde problematiek aan de orde was het cassatieberoep eveneens verworpen. Hij heeft de cassatieklachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen die moeten worden beantwoord.

Lees hier de volledige uitspraak.

Share
Print Friendly and PDF ^