Vrijspraak bedrijfsjurist voor feitelijke leiding geven aan overtreding van de Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol 2014 en de Sanctiewet 1977

Rechtbank Amsterdam 14 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8568

De rechtbank heeft zich gebogen over een strafzaak waarin een verdachte, werkzaam als bedrijfsjurist bij een BV, werd vervolgd wegens het feitelijk leidinggeven aan de overtreding van de Sanctieregeling Inlijving Krim en Sebastopol 2014 en de Sanctiewet 1977. De zaak draait om de levering van zogenoemde strand jacks – een type hijs- en ondersteuningsapparatuur – die mogelijk zijn ingezet bij de bouw van de Krimbrug, een omstreden infrastructuurproject dat Rusland na de annexatie van de Krim in 2014 heeft gerealiseerd. De EU-sancties verbieden het leveren van bepaalde goederen en technische bijstand aan bedrijven of entiteiten op de Krim.

De verdachte trad per 1 mei 2017 in dienst als bedrijfsjurist bij de BV. Het Openbaar Ministerie stelt dat hij op de hoogte was of had moeten zijn van de overtredingen en dat hij als feitelijk leidinggever verantwoordelijk kan worden gehouden. De verdediging betoogt dat verdachte geen operationele bevoegdheden had en dus niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt.

Tenlastelegging

De verdachte werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan de BV bij de volgende handelingen:

  1. Het verkopen, leveren, overdragen en/of exporteren van strand jacks en bijbehorende technologieën (GN-code 8425 4200) aan natuurlijke personen, rechtspersonen of entiteiten op de Krim, ten behoeve van de bouw van de Krimbrug.

  2. Het verlenen van technische bijstand, zoals trainingen, technische ondersteuning en andere diensten met betrekking tot de strand jacks, waarmee de EU-sancties zouden zijn overtreden.

  3. Het verlenen van technische bijstand, bouwdiensten en ingenieursdiensten in de transportsector, door het faciliteren van de inzet van strand jacks en bijbehorende apparatuur voor de bouw van de Krimbrug.

De vermeende strafbare feiten zouden hebben plaatsgevonden tussen 1 mei 2017 en 11 september 2017.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie concludeert dat de BV zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de sanctieregeling door verboden goederen te leveren en technische bijstand te verlenen die direct verband hield met de bouw van de Krimbrug.

Ten aanzien van feit 1 stelt de officier van justitie dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden, omdat hij op het moment van de verkoop en levering van de strand jacks nog niet in dienst was van de BV. Daarom wordt vrijspraak voor dit onderdeel gevraagd.

Met betrekking tot feit 2 wordt opgemerkt dat dit niet expliciet aan de BV ten laste is gelegd. De officier van justitie vindt het daarom niet redelijk om verdachte in dit stadium van de procedure hierop te vervolgen en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

Voor feit 3 stelt de officier van justitie echter dat verdachte wél een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Uit verklaringen van medewerkers blijkt dat binnen de BV bekend was dat monteurs op de Krim werkten. Zo heeft een aftersalesmanager verklaard dat "het rondzong in het bedrijf" dat de werkzaamheden zich mogelijk op de Krim afspeelden. Monteurs hebben zelf bij de BV aangegeven dat zij vermoedden dat ze op de Krim aan het werk waren. Ondanks deze signalen werden de werkzaamheden voortgezet.

Volgens het Openbaar Ministerie had verdachte als bedrijfsjurist de verantwoordelijkheid om de sanctiewetgeving te controleren en erop toe te zien dat deze werd nageleefd. De officier van justitie stelt dat verdachte vanaf 2 augustus 2017 op de hoogte was van de situatie, maar naliet in te grijpen. Door de werkzaamheden te laten voortduren, heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat de sanctieregelgeving werd overtreden. Daarom moet hij volgens het Openbaar Ministerie worden aangemerkt als feitelijk leidinggever.

Standpunt van de verdediging

De verdediging pleit voor integrale vrijspraak. De raadsman stelt dat verdachte geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de verkoop en levering van de strand jacks, aangezien hij pas op 1 mei 2017 in dienst trad. Omdat de verkooporders vóór die datum tot stand zijn gekomen, kan hij hier geen feitelijke leiding aan hebben gegeven.

Ten aanzien van de vermeende technische bijstand voert de verdediging aan dat niet bewezen kan worden dat verdachte hiervan op de hoogte was. Daarnaast had hij als bedrijfsjurist geen operationele bevoegdheid om monteurs terug te roepen of lopende projecten stil te leggen. Zijn rol was juridisch ondersteunend en niet uitvoerend. Mocht verdachte al op de hoogte zijn geweest van de werkzaamheden, dan betekende dit nog niet dat hij feitelijk leiding gaf aan de verboden gedragingen.

De raadsman wijst er verder op dat de BV destijds niet voldoende interne structuren had om sanctiewetgeving goed te implementeren. Verdachte heeft zich naar beste kunnen van zijn taak gekweten binnen een bedrijf waar compliance op dat moment onvoldoende gewaarborgd was.

Oordeel van de rechtbank: vrijspraak

De rechtbank stelt vast dat de BV inderdaad de sanctieregeling heeft overtreden door verboden goederen te leveren en technische bijstand te verlenen in strijd met de EU-sancties. Dit handelen is toe te rekenen aan de rechtspersoon.

De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan deze overtredingen. Voor feitelijk leidinggeven is vereist dat een verdachte een actieve en wezenlijke rol speelt bij de verboden gedragingen, of dat hij bewust nalatig is geweest in het voorkomen ervan terwijl hij hiertoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was. Bovendien moet sprake zijn van opzet, al dan niet in de vorm van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de verboden gedraging zich zou voordoen.

De rechtbank oordeelt dat verdachte niet kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever.

Ten eerste staat vast dat verdachte pas op 1 mei 2017 in dienst trad. Dit betekent dat hij hoe dan ook geen rol kan hebben gespeeld bij de verkoop en levering van de strand jacks, die al vóór die datum plaatsvond.

Ten tweede blijkt uit het dossier niet dat verdachte wist of had moeten weten dat de strand jacks werden gebruikt bij de bouw van de Krimbrug of dat monteurs van de BV zich daadwerkelijk op de Krim bevonden. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte, in zijn rol als bedrijfsjurist, zich enkel bezighield met garantieafwikkelingen en andere juridische vraagstukken.

Ten derde is niet gebleken dat verdachte de bevoegdheid had om in te grijpen. Zelfs als hij op de hoogte was van mogelijke overtredingen, had hij niet de autoriteit om monteurs terug te roepen of de werkzaamheden stil te leggen. Het enkele feit dat verdachte als jurist binnen de BV werkzaam was, maakt hem nog niet tot feitelijk leidinggever.

De rechtbank heeft de indruk dat verdachte te goeder trouw heeft gehandeld binnen een organisatie waarin de naleving van sanctiewetgeving onvoldoende was gewaarborgd. Aangezien niet kan worden bewezen dat hij opzettelijk de verboden gedragingen heeft gefaciliteerd of bevorderd, volgt vrijspraak.

Beslissing

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte integraal vrij.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^