De onschuldpresumptie en de wisselwerking tussen strafrecht en bestuursrecht
/Het bestuursstrafrecht is een levendig rechtsgebied, dat specialistisch is en heden ten dage veel voorkomt. Rechtswaarborgen spelen (hierbij) een belangrijke rol. Gedacht kan worden aan de onschuldpresumptie uit artikel 6 lid 2 EVRM, waaruit volgt dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. De bescherming van de onschuldpresumptie vangt aan op het moment dat kan worden gesproken van een ‘criminal charge’. Het is evenwel mogelijk dat de rechtswaarborgen uit artikel 6 EVRM, waaronder de onschuldpresumptie, aanvangen vóór het tijdstip dat formeel sprake is van een ‘criminal charge’. In de rechtspraak is zowel een formele als materiële benadering van het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ te ontwaren. Dit komt erop neer dat er een ‘criminal charge’ is als sprake is van een officiële kennisgeving door de bevoegde autoriteit aan een persoon, inhoudende een beschuldiging dat hij of zij een strafbaar feit heeft gepleegd (een formele benadering) of vanaf het moment waarop zijn of haar situatie aanzienlijk is beïnvloed door acties van de autoriteiten naar aanleiding van een verdenking tegen de betreffende persoon (een materiële benadering). Vanaf verschillende momenten kan een individu zich aldus in een situatie bevinden dat hij ‘charged’ is en daardoor de rechtswaarbogen uit artikel 6 EVRM kan inroepen.
Lees verder:
De onschuldpresumptie en de wisselwerking tussen strafrecht en bestuursrecht door B. van der Vorm en K.M.G. Demandt in TBS&H