Boilerroomfraude met CO2-emissierechten: Hoge Raad vernietigt veroordeling deels wegens ontoereikende motivering bewijsbestemming brochure

Hoge Raad 8 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1089

Het hof stelde vast dat een (beleggings)brochure onware mededelingen bevatte, maar het hof stelde over die brochure niets vast waaruit volgt dat deze een geschrift is waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend, dat sprake is van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen in de zin van artikel 225 Wetboek van Strafrecht.

Achtergrond

De verdachte, geboren in 1966, is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden wegens medeplegen van oplichting (artikel 326 lid 1 Sr), medeplegen van valsheid in geschrift (artikel 225 lid 1 Sr) en deelneming aan een criminele organisatie (artikel 140 lid 1 Sr). Het hof acht bewezen dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de verkoop van vrijwillige CO₂-emissierechten via het in Engeland gevestigde bedrijf [A] Ltd. Het ging hierbij om een zogeheten boilerroomconstructie waarbij beleggers werden misleid tot het doen van investeringen.

De oplichtingspraktijken vonden plaats tussen juli 2012 en november 2013. In die periode is volgens het hof voor in totaal € 365.937,85 aan emissierechten verkocht aan Nederlandse en Belgische beleggers. De aangekochte emissierechten vertegenwoordigden echter slechts een kwart van het geïnvesteerde bedrag; het restant werd grotendeels besteed aan commissies voor de betrokken personen, waaronder de verdachte. In dat kader is onder meer gebruikgemaakt van een brochure met de titel ‘Timing is money’, waarin het bedrijf valselijk werd gepresenteerd als een ervaren en betrouwbare partij in de emissiehandel.

De verdachte speelde volgens het hof een centrale rol. Hij trad op als gevolmachtigde van de bankrekening van [A] Ltd, verzorgde de administratie en was zelf betrokken bij de verkoopgesprekken met meerdere beleggers. De brochure en andere verkoopmaterialen dienden om vertrouwen te wekken bij potentiële investeerders. Volgens het hof betrof het een geraffineerde vorm van oplichting binnen een criminele organisatie.

Middel 1: gebruik verklaring overleden getuige

Het eerste middel richt zich tegen het gebruik van de verklaring van een inmiddels overleden getuige ([benadeelde 3]) als bewijs. De verdediging heeft aangevoerd dat dit gebruik in strijd is met artikel 6 EVRM, omdat zij niet in de gelegenheid is geweest de getuige te ondervragen.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat bij het gebruik van een verklaring van een niet-gehoorde getuige dient te worden beoordeeld of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Hierbij spelen drie factoren een rol: (i) de reden waarom de getuige niet is gehoord, (ii) het gewicht van de verklaring binnen het bewijs, en (iii) de aanwezigheid van compenserende factoren, zoals steunbewijs.

De Hoge Raad overweegt dat het overlijden van de getuige een geldige reden vormt voor het uitblijven van het ondervragingsrecht. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de verklaring van [benadeelde 3] in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], en dat er geen reden is om aan de juistheid van de verklaring te twijfelen. Daarmee heeft het hof impliciet vastgesteld dat sprake is van voldoende compenserende factoren die het ontbreken van het ondervragingsrecht compenseren. De Hoge Raad acht dit oordeel niet onbegrijpelijk en overweegt dat het proces als geheel eerlijk is verlopen. Het middel faalt.

Middel 2: bewijsbestemming brochure ‘Timing is money’

Het tweede middel betreft de bewezenverklaring van het medeplegen van valsheid in geschrift. De verdediging heeft betoogd dat de brochure ‘Timing is money’ niet kwalificeert als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen in de zin van artikel 225 lid 1 Sr.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad stelt vast dat het hof de brochure heeft aangemerkt als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, op basis van de inhoud van de brochure en de aard van de daarin opgenomen mededelingen. Het hof heeft echter nagelaten nader te motiveren waarom aan de brochure in het maatschappelijk verkeer een bewijskracht toekomt in de zin van artikel 225 lid 1 Sr. Er zijn geen vaststellingen gedaan over het karakter van het geschrift als bewijsstuk of de functie die het document in de praktijk vervulde.

Daarmee acht de Hoge Raad het oordeel van het hof over de bewijsbestemming van de brochure onvoldoende gemotiveerd. Nu deze kwalificatie essentieel is voor het oordeel dat sprake is van valsheid in geschrift, is het tweede middel gegrond. De Hoge Raad vernietigt daarom het arrest van het hof voor zover het de bewezenverklaring van feit 2 en de strafoplegging betreft. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam, zodat deze onderdelen opnieuw kunnen worden beoordeeld.

Conclusie

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep voor het overige. De veroordeling voor medeplegen van oplichting (feit 1) en deelname aan een criminele organisatie (feit 3) blijft in stand. De vernietiging ziet uitsluitend op de bewezenverklaring van het gebruik van een vals geschrift (feit 2) en de strafmaat.

Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige bewijsconstructie bij het aannemen van valsheid in geschrift. De enkele aanwezigheid van onware mededelingen in een brochure volstaat niet voor de bewijsbestemming in de zin van artikel 225 Sr; vereist is dat het geschrift in het maatschappelijk verkeer als bewijsstuk wordt gebruikt of bedoeld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^