Rechtbank Oost-Brabant 23 oktober 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:6311
De economische politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte (het transportbedrijf) op 9 april 2013 in de gemeente Amsterdam, opzettelijk handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij toen en aldaar met een door [persoon 1] bestuurde transporteenheid gevaarlijke stoffen vervoerd over de voor het openbaar verkeer openstaande weg Abberdaan, terwijl de bij of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen terzake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers waren colli die gevaarlijke goederen bevatten en onverpakte gevaarlijke voorwerpen, te weten houten pallets, niet vastgezet met geschikte middelen die in staat waren de goederen in het voertuig in bedwang te houden (zoals bevestigingsbanden, schuifwanden, verstelbare steunen) op een wijze die voorkomt dat de stand van de colli zou kunnen wijzigen of voorkomt dat die zou kunnen leiden tot beschadiging van de colli en werd beweging van de colli niet voorkomen door het opvullen van lege ruimten met behulp van stuwmiddelen of door blokkeren en vastbinden.
Toerekening aan de rechtspersoon
Standpunt verdediging
Verdachte heeft ter zitting erkend dat zijn chauffeur (persoon 1) heeft nagelaten de colli die gevaarlijke goederen bevatten en andere goederen in de vrachtauto vast te zetten met geschikte middelen. Verdachte acht zich daar echter niet strafrechtelijk aansprakelijk voor omdat hij de zorg heeft betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Verdachte heeft er op gewezen dat in de vrachtauto alle middelen aanwezig waren die geschikt waren om de lading goed vast te zetten. Bovendien worden de chauffeurs vanaf 2012 voorgelicht op een speciaal daarvoor gehouden cursusdag en zijn er aan de chauffeurs van het bedrijf duidelijke instructies gegeven.
Oordeel rechtbank
Het transport werd op 9 april 2013 verricht door persoon 1. Persoon 1 heeft verklaard dat hij op oproepbasis werkt voor verdachte en dat hij de vrachtauto zelf die ochtend heeft geladen. Verdachte heeft bij monde van persoon 2 verklaard dat de chauffeur bij verdachte in dienst is en het transport in opdracht van verdachte verrichtte. Ter zitting is voorts door persoon 2 verklaard dat verdachte een transportbedrijf is dat veelvuldig in opdracht van klanten gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg.
Daarmee staat vast dat de gedraging van persoon 1 plaatsvond door een persoon werkzaam ten behoeve van de rechtspersoon, dat de gedraging paste in de normale bedrijfsvoering door de rechtspersoon en dienstig is geweest in het door de rechtspersoon uitgeoefende bedrijf. Ook staat vast dat de rechtspersoon erover mocht te beschikken of de verboden gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Tussen hem en de chauffeur bestond immers een hiërarchische verhouding en de rechtspersoon gaf zijn chauffeurs naar eigen zeggen instructies over de wijze waarop het transport moest plaatshebben. Uit het strafrechtelijke verleden van verdachte blijkt bovendien dat er door de chauffeurs van verdachte elk jaar overtredingen van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen plaatshadden, zodat verdachte er wetenschap van had dat niet bij elk transport de wettelijke voorschriften werden nageleefd.
Rest de vraag of verdachte de verboden gedraging heeft aanvaard. Verdachte had in elk geval wetenschap dat er overtredingen plaatsvonden. In 2012, 2011, 2010, 2009, 2008, 2007 en verder terug in de tijd is verdachte daarvoor veroordeeld of heeft hij transacties voldaan. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt onder aanvaarden mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
Verdachte verricht bedrijfsmatig transporten van gevaarlijke stoffen. Gelet op de aard van die stoffen en de risico’s die het transport over de weg van die stoffen met zich brengt voor de omgeving en voor de volksgezondheid, worden aan de zorg die van verdachte wordt gevergd hoge eisen gesteld. Naar het oordeel van de economische politierechter blijkt uit de omstandigheid dat zich steeds weer overtredingen voordoen, dat de door verdachte genomen maatregelen nog onvoldoende zijn. Chauffeurs van verdachte hebben zich door de jaren heen vele malen schuldig gemaakt aan soortgelijke overtredingen. Gelet daarop kan van verdachte worden gevergd dat hij naast het ter beschikking stellen van middelen om de lading vast te zetten en het geven van instructies en voorlichting, ook –op zijn minst steekproefsgewijs- controle uitoefent op de naleving van die instructies door de chauffeurs. Dit heeft verdachte blijkens het verhandelde ter zitting nagelaten en daarmee is hij in de zorg die in redelijkheid van hem kan worden gevergd tekort geschoten.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat hij zeer veel transporten uitvoert en dat die met regelmaat door de politie worden gecontroleerd. Slechts in enkele gevallen per jaar worden daarbij tekortkomingen vastgesteld. Naar het oordeel van de economische politierechter betreft het echter een jaarlijks terugkerend probleem, dat meer inspanningen van verdachte vraagt om herhaling te voorkomen dan hij zich tot nu toe heeft getroost.
De economische politierechter is derhalve van oordeel dat de verboden gedraging van de chauffeur in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend.
Het transportbedrijf wordt veroordeeld tot een geldboete van € 3100.
Lees hier de volledige uitspraak.