Veroordeling voormalig directeur woningstichting wegens verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte
/Rechtbank Limburg 19 februari 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:1405
Aan het einde van de zomer van 2012 berichtte het NRC Handelsblad dat de verdachte zich, als directeur van de woningstichting naam woningstichting 1, zou hebben verrijkt met een onroerendgoedtransactie. Daarnaast zouden een aantal gebeurtenissen en transacties binnen de woningstichting “vragen oproepen”. De minister van Binnenlandse Zaken heeft vervolgens aan de Raad van Toezicht van de woningstichting opdracht gegeven een onafhankelijk onderzoek in te laten stellen en een interim directeur te benoemen.
Onafhankelijk onderzoeksbureau Intégis B.V. is vervolgens ingeschakeld om het onderzoek te verrichten. Dit onderzoeksbureau heeft onder meer een transactie met betrekking tot een pand aan de adres 1 in Sittard bekeken, zijnde de onroerendgoedtransactie waarover het NRC had bericht. Daarnaast heeft het onderzoeksbureau de salarissen, de bedrijfsadministratie en andere aspecten van het zakelijk handelen van de verdachte onderzocht. Tijdens dit onderzoek kwamen ook een aantal declaraties van medeverdachte, de vader van de verdachte, aan het licht. Het rapport van Intégis B.V. is in januari 2013 naar de Belastingdienst/FIOD gestuurd. De verbalisanten van de Belastingdienst/FIOD hebben vervolgens een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte ingesteld.
Dit strafrechtelijk onderzoek heeft zich op een viertal onderwerpen gericht, te weten:
1. De salariëring van de verdachte door de woningstichting;
2. De handelswijze van en door naam bv 1, waarvan de verdachte voor 50 % eigenaar was;
3. De privéopnames uit de kas/van de bank van de woningstichting door de verdachte;
4. De verrichte werkzaamheden van de onderneming naam onderneming 1 van medeverdachte voor de woningstichting.
Een korte geschiedenis van de woningstichting
“naam woningvereniging” is opgericht op 16 juni 1920. Op 6 mei 1994 is deze vereniging omgezet in een stichting, genaamd “naam woningstichting 2”. De woningstichting had een woningbestand van ongeveer 300 eenheden, bestaande uit sociale woningbouw, appartementen, zorgcomplexen en bedrijfsruimtes. De vader van de verdachte, genaamd medeverdachte, was vanaf 6 mei 1994 tot 1 juni 2007 bestuurder en directeur van de stichting. De verdachte trad op 1 januari 2005 in dienst bij de woningstichting als junior adviseur bouw- en woningzaken. Met ingang van 1 juni 2007 heeft de verdachte zijn vader opgevolgd als bestuurder en directeur van de stichting. De naam van de stichting is op 1 november 2011 gewijzigd in “naam woningstichting 1”. Na het gesprek van de Raad van Toezicht met de minister van Binnenlandse zaken over mogelijke fraude is de verdachte op 31 augustus 2012 geschorst. Nadat het rapport van Intégis in januari 2013 verscheen, is de verdachte ontslagen. Om de leesbaarheid van dit vonnis te bevorderen zal de rechtbank in dit vonnis spreken van “de woningstichting”, waar zij bedoelt naam woningstichting 2 of naam woningstichting 1.
Volgens de statuten van de woningstichting werd het toezicht op de directeur uitgeoefend door een Raad van Toezicht van ten minste drie en ten hoogste zes leden. Bij de politie en ter terechtzitting zijn een aantal oud-leden van de Raad van Toezicht gehoord, te weten:
naam lid RvT 1, naam lid RvT 2, naam lid RvT 3 en naam voorzitter RvT. Laatstgenoemde was met ingang van 1 januari 2008 voorzitter van de Raad van Toezicht. Teneinde de leesbaarheid van dit vonnis te bevorderen zal de rechtbank in dit vonnis spreken van “de raad”, waar zij bedoelt de Raad van Toezicht van de woningstichting.
Bij de woningstichting werkte, behalve de directeur, naam administratief medewerkster als administratief medewerkster en een derde persoon in de functie van onderhoudsmedewerker.
naam samenstellend accountant was de samenstellend accountant, wat betekende dat hij informatie verzamelde voor de jaarrekening. De jaarrekening werd vervolgens gecontroleerd door de accountants van Ernst & Young. Deze werd jaarlijks aan de leden van de raad gepresenteerd.
naam bv 1
Op 29 juli 2009 werd mede door de verdachte de besloten vennootschap genaamd naam bv 1 opgericht, waarvan hij via zijn eigen besloten vennootschap naam bv 2 een aandeel had van 50 %. Dit formaliseerde de samenwerking die hij al in juli 2008 was aangegaan met het bedrijf naam bedrijf 1. naam bv 1 was tot stand gekomen om de toenemende vraag naar zorgwoningen en de problematiek omtrent afstemming van vraag en aanbod naar woningen voor zorgbehoevenden te faciliteren.
naam onderneming 1
Na zijn pensionering heeft medeverdachte per 1 juni 2007 zijn bedrijf, de eenmanszaak genaamd naam onderneming 1 in het handelsregister ingeschreven. Volgens de inschrijvingen in het handelsregister zijn de ondernemingsactiviteiten weer gestaakt per 1 januari 2009. Een jaar later heeft hij de onderneming naam onderneming 2 ingeschreven in het handelsregister. Deze onderneming werd per 1 januari 2011 weer uitgeschreven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota voor het merendeel van de kwestieuze betalingen vrijspraak bepleit en daartoe kort samengevat het volgende aangevoerd.
Feit 1
Ten aanzien van het als salaris verduisterde geld heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte nimmer over zijn eigen salaris heeft beslist, dat alle uitgekeerde bedragen inzichtelijk waren voor de accountant en de leden van de raad en dat er nooit vragen zijn gesteld of onregelmatigheden zijn geconstateerd. Doorgevoerde salariscomponenten en correcties zijn telkens besproken met de raad, in ieder geval met de toenmalige voorzitter van de raad, de heer naam voorzitter RvT. De conclusie van de raadsman is dat de verdachte op geen enkele manier geld heeft verduisterd, dat aan hem als salaris is uitgekeerd.
Ten aanzien van het tenlastegelegde verduisterde geldbedrag ten behoeve van naam bv 1 heeft de raadsman aangevoerd dat gesteld kan worden dat de kosten voor de ontwikkeling van de website, het plaatsen van woningen op de website van naam bv 1, het oprichten van naam bv 1 en het huren van een stand op de naam beurs -beurs allemaal zakelijke uitgaven zijn geweest ten behoeve van de groei van de activiteiten van de woningstichting. Deze kosten zijn steeds bekend gemaakt aan de raad. Er zijn tijdens vergaderingen van die raad diverse presentaties gegeven en de concepten voor naam bv 1 en de zorgkoepel waren intern bekend. De verdachte had toestemming van de raad voor het doen van deze uitgaven en had daarnaast een ruim mandaat. De verdachte heeft de woningstichting geen nadeel wensen toe te brengen. De verdachte was juist ambitieus en wilde door middel van naam bv 1 de activiteiten van de woningstichting doen toenemen.
Ten aanzien van de privé-uitgaven ten laste van de woningstichting heeft de raadsman aangevoerd dat er een zogenoemde tussenrekening bestond, waarop uitgaven werden geboekt waarvan op voorhand niet duidelijk was of deze zakelijk waren of uiteindelijk toch als privé moesten worden bestempeld en alsnog worden ver- of afgerekend. De woningstichting houdt tot op de dag van vandaag deze tussenrekening geheim voor de verdachte, met als gevolg dat de verdachte niet weet welk saldo deze tussenrekening per heden aanwijst. In dit verband heeft de verdachte al in 2012, bij wijze van een voorschot, een bedrag van €50.000 aan de woningstichting terugbetaald. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de bonnen en nota’s, die op de tenlastelegging staan, niet originele facturen betreffen, maar briefjes met aantekeningen en een geldbedrag erop. Dat verdient wellicht geen schoonheidsprijs, maar mag niet worden verward met de situatie dat een poging wordt gedaan de bedrijfsadministratie te vervalsen. De kosten ten aanzien van MK project, naam 1 en naam 2 waren privé en die bedragen horen aldus ook op de tussenrekening thuis. Ten aanzien van de overige kosten heeft de raadsman inhoudelijk verweer gevoerd, zoals uiteengezet in de pleitnota.
Ten aanzien van de tenlastegelegde verduisterde geldbedragen ten behoeve van naam onderneming 1 heeft de raadsman aangevoerd dat tegenover de onkosten, die de woningstichting heeft gedragen, werkzaamheden stonden die door medeverdachte ten behoeve van de woningstichting zijn uitgevoerd. De manier van afrekenen met medeverdachte op basis van een percentage van de aanneemsom was in het voordeel van de woningstichting. Over deze wijze van afrekenen met medeverdachte heeft voorafgaand overleg plaatsgehad met de voorzitter van de raad en met de accountant. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat ten aanzien van het medeplegen van verduistering overigens ook op andere gronden vrijspraak dient te volgen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij vermogenswaarden pas kan worden gesproken van verduistering indien voldoende uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het geld wordt beheerd op een wijze die tegen de afspraken in gaat. De verdachte had het geld echter niet feitelijk onder zich en de betalingen verliepen via de administratief medewerkster van de woningstichting. Voor het medeplegen van verduistering is volgens de Hoge Raad vereist dat elk van de betrokkenen het goed anders dan door misdrijf onder zich heeft.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman algehele vrijspraak bepleit. Bij het gebruik van alle bescheiden, ten aanzien waarvan de verdachte wordt beschuldigd daarmee valsheid in geschrifte te hebben gepleegd, moet oogmerk bestaan tot die valsheid, zijnde oogmerk de zwaarste vorm van opzet. Aangezien van het oogmerk tot deze valsheid in geschrifte niet is gebleken, moet de rechtbank al op die enkele grond de verdachte vrij spreken.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich gedurende een aantal jaren schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte. Zo heeft de verdachte privéuitgaven door de woningstichting laten betalen en om dit te verdoezelen heeft hij valse nota’s uitgeschreven en deze in de boekhouding laten opnemen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een man met een grote zucht naar geld en de wens tot het ophouden en uitstralen van een beeld van een zakelijk en financieel geslaagd directeur. De materiële eisen van de verdachte gingen blijkbaar ver uit boven zijn financiële mogelijkheden en kennelijk zag hij geen reden om die eisen in overeenstemming met zijn reguliere inkomen en vermogen te brengen.
Bewezenverklaring
Feit 1a: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Feit 1b: medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Feit 2a: valsheid in geschrifte
Feit 2b: medeplegen van valsheid in geschrifte
Strafoplegging
De rechtbank zal ondanks de strafverzwarende omstandigheden een lagere straf opleggen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is. Zij zal de verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Met de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wil de rechtbank enerzijds de ernst van de strafbare feiten benadrukken, anderzijds wil de rechtbank de verdachte ervan weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Lees hier de volledige uitspraak.