Tussenbeslissingen in hoger beroep SkyECC-zaak: Hof Amsterdam wijst prejudiciële vragen af, maar gelast voeging JIT-overeenkomst en e-mail RC
/Gerechtshof Amsterdam 5 juni 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1472
Het Gerechtshof Amsterdam wijst het verzoek van de verdediging af om prejudiciële vragen aan het HvJ-EU te stellen over de toepassing van Richtlijn 2024/41 in de SkyECC-zaak. De JIT-overeenkomst en de e-mail van de rechter-commissaris met toestemming voor onderzoek worden wél toegevoegd aan het dossier. Verzoeken tot het horen van getuigen, inzage via Hansken en toevoeging van aanvullende documenten worden afgewezen. Het hof benadrukt het belang van relevantie en noodzaak bij proceshandelingen in hoger beroep. Er volgt nog geen inhoudelijke uitspraak over schuld of straf.
Context van de zaak
In deze tussenuitspraak beslist het Gerechtshof Amsterdam over een aantal onderzoeksverzoeken van de verdediging in het hoger beroep van een strafzaak die onderdeel uitmaakt van het bredere opsporingsonderzoek “Wemela”. De strafzaak draait om versleutelde communicatie via de SkyECC-applicatie, waarbij de verdachte, een natuurlijk persoon, in verband wordt gebracht met een specifiek SkyECC-account. De verdachte wordt verweten dat hij zich via dit account schuldig heeft gemaakt aan strafbare gedragingen, vermoedelijk binnen een crimineel verband.
De onderhavige beslissing betreft geen einduitspraak, maar regelt de verdere inrichting van het proces in hoger beroep door te oordelen over verzoeken tot nader onderzoek, het horen van getuigen en het toevoegen van stukken aan het procesdossier. De nadruk ligt op de wijze waarop gegevens zijn verkregen via samenwerking binnen een gezamenlijk onderzoeksteam (Joint Investigation Team – JIT) tussen Nederland, Frankrijk en België, en op de rechtsstatelijke waarborgen die daarmee gepaard gaan.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de meeste verzoeken van de verdediging. Volgens de advocaat-generaal zijn de bestaande stukken in het dossier voldoende om inzicht te geven in de opsporingshandelingen en is er geen noodzaak voor verdere aanvullingen of getuigenverhoren. Met betrekking tot het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), stelt het OM dat Richtlijn 2024/41, die het Europees opsporingsbevel (EOB) reguleert, niet van toepassing is op deze zaak omdat de gegevens zijn verkregen binnen een JIT, dat onder een ander juridisch kader valt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het procesdossier onvoldoende inzicht biedt in de wijze waarop de SkyECC-gegevens zijn verkregen. Centraal daarbij staat de vraag in hoeverre Nederlandse opsporingsinstanties en het Openbaar Ministerie direct betrokken zijn geweest bij het tappen van servers in Frankrijk. De verdediging wijst op document D2, een Frans document dat zou suggereren dat Nederland initiator was van het tappen van SkyECC-servers. Daarnaast betoogt de verdediging dat, mede gelet op het arrest van het HvJ-EU van 30 april 2024 in zaak C-670/22, er rechtsonzekerheid bestaat over de toepassing van Richtlijn 2024/41 in de context van JIT-samenwerking. Daarom verzoekt de verdediging het hof om prejudiciële vragen aan het HvJ-EU te stellen, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de rechtmatigheid van het gebruik van SkyECC-data in strafprocedures.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat het recht op toegang tot en inzage in onderzoeksmethoden en -resultaten niet absoluut is. Wel moet de verdediging over voldoende feitelijke gegevens beschikken om haar verweren adequaat te kunnen onderbouwen. In dat kader beoordeelt het hof de afzonderlijke verzoeken.
Prejudiciële vragen aan het HvJ-EU
Het hof wijst het verzoek om prejudiciële vragen te stellen af. De verdediging heeft haar verzoek gebaseerd op de recente uitspraak van het HvJ-EU van 30 april 2024 (C-670/22), waarin wordt onderscheiden tussen de verkrijging en verwerking van telecommunicatiegegevens. Volgens de verdediging zou artikel 31 van Richtlijn 2024/41, dat de notificatieplicht regelt, van toepassing zijn op het verzamelen van SkyECC-gegevens.
Het hof oordeelt echter dat deze richtlijn niet van toepassing is op samenwerking binnen een JIT. Anders dan bij een EOB, waarin een concrete rechtshulpvordering wordt gedaan door één lidstaat aan een andere, wordt in een JIT gezamenlijk en onder een eigen kader opgetreden. Het hof merkt bovendien op dat de betreffende JIT-overeenkomst (nog) niet is overgelegd en dat het in dit stadium niet noodzakelijk is om het HvJ-EU vragen voor te leggen. De vraag of artikel 31 van Richtlijn 2024/41 van toepassing is, zal pas relevant worden indien in een later stadium een verweer daartoe wordt gevoerd.
Het hof concludeert dat het stellen van prejudiciële vragen in deze fase prematuur is en wijst het verzoek af.
Voeging JIT-overeenkomst
In tegenstelling tot het standpunt van het OM oordeelt het hof dat de JIT-overeenkomst wél moet worden toegevoegd aan het procesdossier. Gelet op artikel 149a, tweede lid Sv en artikel 5.2.1, derde lid Sv kan een JIT-overeenkomst relevante informatie bevatten over bevoegdheden van opsporingsambtenaren op elkaars grondgebied. Dat deze overeenkomst betrekking heeft op een ander onderzoek doet daar volgens het hof niet aan af, omdat de samenwerking tussen Frankrijk, België en Nederland reeds vanaf het begin is opgezet in één JIT-verband. De toevoeging is van belang om vast te stellen of de samenwerking conform die afspraken is verlopen.
De advocaat-generaal wordt opgedragen de overeenkomst over te leggen, met anonimisering van persoonsgegevens indien dat noodzakelijk is vanwege opsporings- of veiligheidsbelangen.
Horen van de opsteller van document D2 en zaaksofficier
Het hof wijst het verzoek om deze getuigen te horen af. Document D2, waarin zou zijn vermeld dat Nederland om tapmaatregelen heeft verzocht, bevat volgens het hof geen wezenlijk nieuwe informatie. Uit andere stukken blijkt dat Nederland het voornemen had om Frankrijk om assistentie te vragen en dat Frankrijk daarop zelf een opsporingsonderzoek is gestart en eigenstandig tapmaatregelen heeft genomen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is geweest van een opsporingsbevoegdheid uitgeoefend door Nederland op Frans grondgebied. De noodzaak tot het horen van getuigen ontbreekt, evenals de vereiste relevantie.
Inzage via Hansken
Het hof wijst dit verzoek af omdat de advocaat-generaal heeft aangegeven dat inzage via Hansken technisch nog niet mogelijk is. De verdediging heeft reeds inzage gekregen via Excel-bestanden, hetgeen volgens het hof op dit moment afdoende is.
Horen van gebruikers van tegenaccounts
Het hof wijst ook dit verzoek af. Het verzoek is te laat ingediend en onvoldoende onderbouwd. De verdediging suggereert slechts dat deze getuigen mogelijk informatie zouden hebben over wie het SkyECC-account van de verdachte gebruikte. Dat is onvoldoende om het noodzakelijkheidscriterium, zoals vereist in hoger beroep op grond van artikel 414, tweede lid Sv, te doorstaan. Daarbij komt dat de identiteit van de getuigen niet is vastgesteld.
Voeging e-mail rechter-commissaris
Het hof acht het noodzakelijk dat de e-mail van de rechter-commissaris, waarin toestemming is gegeven voor het onderzoek naar SkyECC-account 9, aan het dossier wordt toegevoegd. De mededeling in een proces-verbaal dat toestemming is verleend, is daartoe onvoldoende. Alleen het betreffende e-mailbericht dient te worden toegevoegd; het voorafgaande e-mailverkeer hoeft niet te worden overgelegd.
Conclusie
Het Gerechtshof Amsterdam concludeert dat het in deze fase van het hoger beroep niet noodzakelijk is om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen, omdat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd dat Richtlijn 2024/41 van toepassing is op de JIT-samenwerking. Wel acht het hof de JIT-overeenkomst en de e-mail van de rechter-commissaris met toestemming voor onderzoek relevant en gelast de toevoeging daarvan aan het dossier. Alle overige verzoeken van de verdediging, waaronder het horen van getuigen, worden wegens het ontbreken van noodzaak of toereikende motivering afgewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.