HvJ EU verduidelijkt in Encrochat-zaak voorwaarden voor overdracht en gebruik van het bewijs in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie
/Het Hof van Justitie van de EU heeft in een zaak van 30 april 2024 (M.N. - Encrochat) de voorwaarden verduidelijkt voor de overdracht en het gebruik van het bewijs in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie (zoals geregeld in Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees Onderzoeksbevel in strafzaken). Het Hof beantwoordde enkele prejudiciële vragen van een Duitse rechtbank, waarbij een zaak over illegale drugshandel aanhangig was gemaakt waarin de betrokkenen gebruik maakten van een versleutelde telecommunicatiedienst.
Feiten
De Franse politie is - met toestemming van een rechter - geïnfiltreerd in de versleutelde communicatiedienst Encrochat. De Duitse politiediensten konden via een Europolserver de onderschepte gegevens van Duitse gebruikers in Duitsland opvragen. De Duitse openbare aanklager heeft vervolgens Europees Onderzoeksbevelen (EOB's) uitgevaardigd om de toestemming te bekomen van een Franse rechtbank om die gegevens over te dragen en aan te wenden in de Duitse strafprocedures. Die toestemming werd gegeven.
Bevel door OM
Een Duitse strafrechter heeft de rechtmatigheid van de EOB's in twijfel getrokken en daarover diverse prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Hieronder beperken we ons tot een samenvatting van de belangrijkste antwoorden van het Hof.
Een EOB voor de overdracht van bewijsmateriaal dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggende staat hoeft niet noodzakelijkerwijs door een rechter te worden uitgevaardigd. Een officier van justitie mag dit doen indien hij bevoegd is om de toezending van reeds verzameld bewijs in een zuiver binnenlandse zaak te bevelen.
Geen toetsing materiële voorwaarden vergaren bewijs vereist
Het Hof verduidelijkt dat voor het uitvaardigen van een EOB dezelfde materiële voorwaarden gelden als dewelke gelden op de overdracht van soortgelijk bewijsmateriaal in een zuiver binnenlandse situatie. De uitvaardigende autoriteit is dus volgens het Hof niet bevoegd om de rechtmatigheid te toetsen van de procedure op grond waarvan de tenuitvoerleggende staat het bewijsmateriaal heeft verzameld. Dat vloeit immers voort uit het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten.
Niettemin moet de rechter bij wie een vordering tegen het EOB aanhangig wordt gemaakt, kunnen toetsen of de grondrechten van de betrokkenen werden geëerbiedigd. Indien de toezending van bewijsmateriaal dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat, hetzij onevenredig zou blijken in het kader van de strafvervolging die in de beslissingsstaat tegen de betrokkene is ingesteld, bijvoorbeeld wegens de ernst van de schending van de grondrechten van die persoon, hetzij zou zijn bevolen in strijd met de rechtsregels die van toepassing zijn op soortgelijke nationale procedures, moet de nationale strafrechter de nodige conclusies trekken uit hoofde van het nationale recht.
Verplichte kennisgeving tapmaatregel aan lidstaat waar getapt wordt
Voorts stelt het Hof dat een infiltratiemaatregel die beoogt verkeers-, locatie- en communicatiegegevens van een internetcommunicatiedienst te verzamelen, moet worden gemeld aan de lidstaat waar het voorwerp van die maatregel zich bevindt (in casu Duitsland). De bevoegde autoriteit van die lidstaat heeft dan het recht om aan te geven dat die tapmaatregel niet mag worden uitgevoerd of moet worden beëindigd indien die in een soortgelijk binnenlands geval niet zou zijn toegestaan.
Bewijsuitsluiting?
Een laatste vraag die het Hof diende te beantwoorden, was of het doeltreffendheidsbeginsel vereist dat de nationale strafrechter de informatie en bewijzen die in strijd met de richtlijn zijn verkregen, ook moet uitsluiten.
Het Hof antwoordt daarop dat wanneer de rechter vaststelt dat de EOB's onrechtmatig zijn verkregen, hij op grond van art. 14, lid 7 richtlijn 2014/41 verplicht is om ervoor te zorgen dat de rechten van verdediging en de procedurele eerlijkheid worden geëerbiedigd in het kader van de beoordeling van het door middel van een EOB verkregen bewijs.
Indien een partij niet in staat is om naar behoren opmerkingen te maken over deze informatie en dit bewijsmateriaal waarschijnlijk een doorslaggevende invloed zal hebben op de vaststelling van de feiten, is de nationale strafrechter verplicht om dat bewijsmateriaal buiten beschouwing te laten.