Discriminatie als strafverzwaringsgrond wettelijk vastgelegd per 1 juli 2025

Per 1 juli 2025 is de initiatiefwet van Kamerleden Timmermans en Bikker in werking getreden. Met deze wet wordt een discriminatoir motief wettelijk opgenomen als algemene strafverzwaringsgrond in het Wetboek van Strafrecht (artikel 44 bis). Als iemand een strafbaar feit pleegt met haat of discriminatie tegen een beschermde groep, kan het strafmaximum verhoogd worden met één derde ten opzichte van het delict zonder discriminatoir oogmerk.

Discriminatoir motief als verzwarende factor

De wet voegt een nieuwe definitie toe: onder een discriminatoir oogmerk wordt verstaan dat het plegen van het delict wordt gedreven door haat tegen – of discriminatie van – personen vanwege hun ras, godsdienst of levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap. Het discriminatoir oogmerk moet als een kwalificerend feit bovenop het gronddelict worden bewezen, wat betekent dat niet alleen het delict zelf bewezen moet worden, maar ook dat het motief expliciet in de tenlastelegging moet staan.

Wijziging terminologie in discriminatiewetgeving

De wet voert tegelijk een modernisering door van de discriminatieterminologie in het Wetboek van Strafrecht. Zo worden de termen “hetero- of homoseksuele gerichtheid” aangepast naar de bredere en meer hedendaagse term “seksuele gerichtheid”. Eveneens vervalt de omschrijving “lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap” ten gunste van het kortere begrip “handicap”. Deze aanpassingen brengen de tekst van het Wetboek beter in lijn met actuele maatschappelijke en juridische normen.

Procedurele implementatie en bewijsvoering

Met de inwerkingtreding op 1 juli 2025 vervalt de noodzaak van een apart beleidsinstrument; de nieuwe strafverzwaringsgrond wordt direct in het strafrecht geïntegreerd via artikel 44 bis Sr. Een belangrijk gevolg hiervan is dat het Openbaar Ministerie (OM) voortaan wettig en overtuigend bewijs moet leveren van het discriminatoir motief in de tenlastelegging. De rechter toetst of het discriminatoir motief is vastgesteld en verhoogt de straf bij bewezen feiten. Tot nu toe kon het OM discriminerende motieven al meenemen volgens eigen beleid, maar de invoering van een wettelijke grondstof stelt hogere eisen aan bewijs en motivering in vonnissen.

Brede politieke steun en parlementaire behandeling

Het wetsvoorstel werd op 19 december 2024 gesteund door een breed parlementair spectrum, waaronder GroenLinks-PvdA, ChristenUnie, VVD, CDA, D66, SP, Volt, PVV, SGP, BBB en JA21; alleen FVD stemde tegen. De Eerste Kamer nam het voorstel unaniem aan tijdens de plenaire behandeling op 11 maart 2025. Op 17 april 2025 werd het wetsvoorstel gepubliceerd in het Staatsblad en werd zowel de wet (Stb. 2025, 74) als het inwerkingtredingsbesluit (Stb. 2025, 75) vastgesteld.

Toepassing in de strafpraktijk

Voor opsporing en vervolging betekent de nieuwe grond dat discriminerende motieven expliciet worden onderzocht. Politie, OM en rechters ontvangen aanvullende richtlijnen en voorbeelden via bijbehorende protocollen. Zo moet de politie bij geweldsdelicten onderzoeken of een discriminatoir motief speelt en moet het OM bij de vervolging expliciet vermelden of een geval onder artikel 44 bis valt.

Voor de rechter vormt het bewezen discriminatoir motief een zelfstandige grond voor strafverhoging. Niet het delict zelf, maar het motief bepaalt of de op te leggen straf met maximaal een derde wordt verhoogd. Indien bewezen, geldt voor zowel gevangenisstraf als boetes een verhoogd maximum. Hierbij is relevant dat zowel de strafmaat als de strafvorm door de rechter opnieuw worden beoordeeld binnen de nieuwe marges.

Wettelijke dekking en evaluatie

De wet volgt artikel 94 van de Grondwet, waarin EU-richtlijnen rechtstreeks effect hebben, en sluit inhoudelijk aan bij Europese normen tegen haatmisdrijven. Er is rekening gehouden met de juridische wenselijkheid dat leeftijdsd is uitgesloten, daar deze vorm van discriminatie niet opgenomen is als grondslag binnen artikel 1 Grondwet.

In de Eerste Kamer is aangegeven dat de uitvoering van het wetsvoorstel nauw gevolgd wordt. Staatssecretaris Jansen heeft toegezegd dat het proces wordt geëvalueerd via jaarlijkse verantwoordingen over discriminatiecijfers en eventuele consideraties met ketenpartners zoals politie en OM .

Print Friendly and PDF ^